Het is vaste rechtspraak dat om concreet zicht op legalisatie in verband met een nieuw bestemmingsplan aan te kunnen nemen, ten minste vereist is dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Maar ook dan bestaat toch geen concreet zicht op legalisatie, als op voorhand duidelijk is dat het ontwerpplan geen rechtskracht zal verkrijgen. Deze situatie is aan de orde in de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:289). Het ging om een loonbedrijf dat in strijd met het (huidige) bestemmingsplan aanwezig is. In het ontwerpbestemmingsplan wordt aan het bedrijf de “aanduiding specifieke vorm van bedrijf – loonwerkbedrijf” toegekend, waarmee de overtreding dus zou worden gelegaliseerd. Ten tijde van het nemen van het besluit inzake handhaving lag er hiermee een ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage dat voorzag in legalisering van het huidige gebruik.
De Rechtbank had even evenwel aangenomen dat op voorhand duidelijk is dat het nieuwe bestemmingsplan uiteindelijk geen rechtskracht zal verkrijgen. Daarbij baseerde de Rechtbank zich op door een van de partijen aangevoerde strijd met de Provinciale Verordening Ruimte, waarbij de betrokken partij ook verwees naar een door gedeputeerde staten tegen het ontwerp ingediende zienswijze.
De Afdeling oordeelt dat de Rechtbank deze conclusie niet had kunnen trekken. Volgens de Afdeling is het nieuwe bestemmingsplan niet evident in strijd met het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in de Verordening Ruimte. Het enkele feit dat onduidelijk is of het nieuwe bestemmingsplan in overeenstemming is met de Verordening Ruimte is onvoldoende om op voorhand aan te nemen dat dit plan geen rechtskracht zou krijgen. Dit betekent dat er ten tijde van het besluit inzake handhaving wel concreet zicht op legalisering bestond, zodat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van handhavend optreden.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique