Skip to main content

Betekenis vergunning na inwerkingtreding nieuw bestemmingsplan

13 november 2020

In de uitspraak van de Afdeling van 11 november in de zaak ECLI:NL:RVS:2020:2700 komt een in de praktijk wel vaker bestaand misverstand aan de orde ten aanzien van de betekenis van eerder verleende (bouw)vergunningen. In deze zaak is een last onder bestuursdwang opgelegd om de exploitatie van een souterrain als winkel te staken en gestaakt te houden. Het gebruik van dit deel van de winkel zou in strijd zijn met het verbod op, kort gezegd, detailhandel in panden ‘langs de gracht’. De aangeschreven exploitant stelt dat er in het verleden een bouwvergunning met binnenplanse vrijstelling is verleend dat het gebruik waarop de last ziet, toestaat. De Afdeling overweegt daarover dat aan de bouwvergunning en vrijstelling, anders dan de exploitant kennelijk beoogt te stellen, geen zelfstandige betekenis toekomt na inwerkingtreding van een nieuw planologisch regime. En dat laatste was inmiddels gebeurd. In dat geval moet de vraag of er sprake is van een gebruiksovertreding worden beoordeeld aan de hand van dat bestemmingsplan.

In deze casus stond het huidige bestemmingsplan het gebruik van het souterrain voor detailhandel ‘langs de gracht’ niet toe. De oude bouwvergunning doet daar dan niet aan af. De Afdeling beoordeelt vervolgens nog wel uitgebreid de vraag of het gebruik onder het overgangsrecht valt. In dat verband zou een eerder verleende bouwvergunning en vrijstelling of omgevingsvergunning wel van belang kunnen zijn. In dit concrete geval slaagt het beroep van de exploitant op het overgangsrecht echter niet. De Afdeling stelt daartoe vast dat het gebruik voor detailhandel ‘langs de gracht’ niet wordt gedekt door het overgangsrecht. Wat echter wel onder het overgangsrecht valt, is het gebruik van het souterrain als detailhandel, dit echter zonder een voor het publiek toegankelijke deur aan de grachtzijde van het pand. Dus, wel detailhandel toegelaten in het souterrain, maar geen detailhandel ‘langs de gracht’.

De Afdeling oordeelt aldus dat sprake is van een overtreding van het verbod op detailhandel ‘langs de gracht’. Hiertegen kan en moet in beginsel handhavend worden opgetreden. Daarbij geldt volgens vaste rechtspraak echter wel dat de op te leggen last niet verder mag strekken dan nodig is om – in dit geval – een einde te maken aan de overtreding van het verbod op detailhandel ‘langs de gracht’ en herhaling daarvan te voorkomen. In dit geval was het zo dat sprake was van detailhandel ‘langs de gracht’ omdat het winkelend publiek vanaf de straat langs de gracht toegang had tot het souterrain. Dit gebruik was in strijd met bestemmingsplan en overgangsrecht. Echter, het gebruik van het souterrain als winkel waarbij een andere ingang door het winkelend publiek werd gebruikt – niet ‘langs de gracht’ –  wordt in dit concrete geval wél gedekt door het overgangsrecht. Door dan te gelasten dat het souterrain in het geheel niet meer voor detailhandel mag worden gebruikt, wordt verder gegaan dan nodig om de overtreding van de planregels te beëindigen. Daarvoor is het in dit geval voldoende dat de ingang naar de straat aan de gracht niet meer mag worden gebruikt. Dan resteert immers slechts het gebruik voor detailhandelsdoeleinden en dat is in dit geval toegestaan. De last om de exploitatie van de winkel in het souterrain te staken en gestaakt te houden, gaat daarom verder dan nodig is en is daarom in zoverre in strijd met de artikelen 5:2, lid 1, onder b Awb in samenhang met artikel 5:21 Awb opgelegd.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique