In AbRvS 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3113, gaat het om het bestemmingsplan “Printhagenstraat en Bosserveldlaan” van de gemeenteraad van Beek. Het plan voorziet voor de gronden aan de Bosserveldlaan ong. in Beek in de bestemming “Wonen – Ruimte voor Ruimte”. Met het plan worden zogenoemde ruimte-voor-ruimte-woningen mogelijk gemaakt als tegenprestatie voor de beëindiging van een melkrundveehouderij. Op de locatie aan de Bosserveldlaan voorziet het plan in twee woningen, met een bestemming “Wonen – Ruimte voor Ruimte”. De appellant heeft een perceel ten noorden daarvan, waar hij een hoveniersbedrijf heeft. Hij vreest onder meer voor beperkingen in zijn bedrijfsvoering. Het hoveniersbedrijf is in strijd met de bestemming, maar de appellant is in het bezit van een gedoogbeschikking. Na de gedoogbeschikking is op dat perceel in het verleden een bestemmingsplan vastgesteld dat het hoveniersbedrijf (nog steeds) niet mogelijk maakt. De gemeenteraad hoefde bij de vaststelling van het bestemmingsplan “Printhagenstraat en Bosserveldlaan” dus niet uit te gaan van de situatie dat op het perceel een volwaardig hoveniersbedrijf zou zijn toegestaan, “nog daargelaten dat een gedoogbeschikking niet zonder meer aanspraak geeft op een planologische regeling”.
Verder is er discussie over het volgende planvoorschrift: “Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de voor ‘Wonen-Ruimte voor Ruimte’ aangewezen gronden te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch met waarden-Landschap’ als bedoeld in artikel 4 van het bestemmingsplan Buitengebied Beek 2011 (zie bijlage 4 bij onderhavige regels), doch met dien verstande dat het wijzigen eerst mag geschieden indien de bestemming ‘Wonen-Ruimte voor Ruimte’ niet binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd.” Appellant betoogt dat dit geen bevoegdheid maar een verplichting had moeten zijn. De Afdeling overweegt hierover dat een dwingend geformuleerde wijzigingsbevoegdheid in strijd is met artikel 3.6 Wro. Appellant wenst ook een voorwaardelijke verplichting, inhoudend de plicht om na vijf jaar een onbenutte woonbestemming te wijzigen in een agrarische bestemming. Ook hier vangt appellant bot. Het instrument van de voorwaardelijke verplichting is aangewezen als in het kader van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een ontwikkeling het noodzakelijk is dat deze ontwikkeling pas mogelijk wordt nadat eerst een andere voorziening wordt gerealiseerd of ander gebruik wordt beëindigd en dit slechts met een regeling in het plan kan worden verzekerd. Deze situatie doet zich hier niet voor. Gelet op het voorgaande heeft de raad kunnen kiezen voor de geciteerde wijzigingsbevoegdheid.