Skip to main content

Beroepschrift per post bezorgd: wel of niet op tijd?

In de uitspraak van de AbRvS van 3 september 2014 (nr. 201309672/1/A3) staat de vraag centraal of een beroepschrift wel of niet op tijd is ingediend. De beroepstermijn eindigde op 1 augustus 2012 en het beroepschrift, dat was gedateerd op 27 juli 2012, was door de rechtbank ontvangen op 7 augustus 2012. Het beroepschrift kwam dus na het einde van de termijn aan. Nu het beroepschrift echter niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (art. 6:9, lid 2 Awb), moet worden beoordeeld of het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.

De AbRvS wijst dan allereerst op haar uitspraak van 30 april 2014 (nr. 201306186/1/A3), waarin is geoordeeld dat als uitgangspunt geldt dat een via PostNL verzonden poststuk in ieder geval geacht wordt tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd. In de uitspraak van 30 april 2014 is verder overwogen dat terpostbezorging plaatsvindt op het moment waarop een poststuk in een brievenbus van PostNL wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging van PostNL wordt aangeboden. Het poststempel van PostNL is veelal het enige vaststaande gegeven met betrekking tot het tijdstip van ter postbezorging. Bij een leesbare poststempel geldt daarom als bewijsrechtelijk uitgangspunt dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door PostNL is afgestempeld.

In de zaak waar de uitspraak van 3 september 2014 over gaat, is het poststempel echter niet leesbaar. De AbRvS overweegt dat het dan aan appellant is om aannemelijk te maken dat hij het beroepschrift tijdig ter post heeft bezorgd.

Appellant heeft gesteld dat hij het beroepschrift op 27 juli 2012 ter post heeft bezorgd, en wel op weg naar de boot voor een vertrek naar de Olympische Spelen in Londen. Ook de moeder van appellant zou dit kunnen verklaren, omdat zij met hem mee was gegaan naar Londen. De AbRvS oordeelt (onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie) dat de verklaring van appellant en ook een eventuele gelijkluidende verklaring van zijn moeder niet voldoende zijn, omdat deze verklaringen niet door objectieve gegevens worden ondersteund. Het beroep van appellant is dan ook niet-ontvankelijk.