Op 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:324) heeft de AbRvS een uitspraak gedaan over een bestemmingsplan van de gemeente Haaksbergen waarbij aan negen permanent bewoonde recreatiewoningen een woonbestemming is gegeven. Dit bestemmingsplan kan de goedkeuring van de provincie Overijssel niet verdragen en dat leidde al eerder tot een andere uitspraak van de Afdeling. Dat was toen op basis van een reactieve aanwijzing die ertoe strekte dat de plandelen voor de hiervoor bedoelde negen recreatiewoningen geen deel zouden blijven uitmaken van het plan. De Afdeling heeft dit besluit vernietigd bij uitspraak van 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:421), omdat – kort gezegd – het besluit tot het geven van de reactieve aanwijzing was genomen in strijd met artikel 5, eerste lid, van het Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van het college van gedeputeerde staten van Overijssel (GS Overijssel). In deze uitspraak heeft de Afdeling geen inhoudelijk oordeel gegeven over de beroepsgrond van de desbetreffende bewoners dat de aan hun percelen toegekende woonbestemming niet in strijd is met de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: Omgevingsverordening). Na de uitspraak is het besluit tot vaststelling van het plan alsnog bekendgemaakt. Naar aanleiding hiervan hebben GS Overijssel beroep ingesteld. Op dit beroep is bij de onderhavige uitspraak van 10 februari 2016 beslist. En in deze uitspraak komt het wel tot een inhoudelijke beoordeling.
In deze uitspraak komt onder meer de vraag aan de orde of GS Overijssel nog in beroep konden gaan, nadat al een reactieve aanwijzing was gegeven. De Afdeling verwijst naar een uitspraak van 10 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX9711) en oordeelt hierover dat het feit dat een reactieve aanwijzing is gegeven, niet betekent dat GS geen rechtsmiddel kunnen aanwenden tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.
Appellanten hadden aangevoerd dat in dit geval artikel 6 van het EVRM in de weg staat aan de behandeling van het beroep van GS Overijssel omdat bij behandeling van het beroep sprake zou zijn van de situatie waarin een rechter na een onherroepelijke uitspraak voor de tweede keer uitspraak doet tussen dezelfde partijen over materieel hetzelfde geschil. De Afdeling deelt dat standpunt niet. In dat kader acht de Afdeling van belang dat deze procedure niet hetzelfde geschil betreft als de procedure die tot de uitspraak van 18 februari 2015 heeft geleid. In laatstgenoemde procedure was de rechtmatigheid van de reactieve aanwijzing onderwerp van geschil en in de onderhavige procedure de rechtmatigheid van de desbetreffende plandelen. Ook de uitspraak van het EHRM van 31 mei 2012, Esertas tegen Litouwen nr. 50208/06, leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar is de achterliggende rechtsvraag in beide procedures hetzelfde, maar het Hof heeft in die uitspraak voor de vraag of een schending van artikel 6 kan worden aangenomen van belang geacht dat het gaat om een situatie waarin de feiten reeds door een eindbeslissing zijn vastgesteld en deze opnieuw in rechte aan de orde worden gesteld. Dat laatste is hier niet aan de orde, nu het materiële geschilpunt dat partijen verdeeld houdt in de procedure over de reactieve aanwijzing niet is behandeld en beslecht. Ook een beroep op andere uitspraken van het EHRM slaagt niet.
De Afdeling overweegt verder dat het thans behandelen van de vraag of de toegekende woonbestemming in strijd is met de Omgevingsverordening, niet tot gevolg heeft dat het recht van de bewoners/eigenaren van de recreatiewoningen op een eerlijk proces wordt geschonden. Zij zijn partij in deze procedure.
Al met al komt de Afdeling dus toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of het bestemmingsplan strijdig is met de Omgevingsverordening van Overijssel en om die reden niet in stand kan blijven. Daarbij doet zich de vraag voor of de woningen zijn gelegen in een dorpsrandgebied. De Afdeling verwijst in dit kader naar haar uitspraak van 18 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1857), waarin is geoordeeld dat een stringente uitleg van het begrip dorpsrandgebied mogelijk is doordat noch in de Omgevingsvisie noch in de Omgevingsverordening een definitie is opgenomen, en een lokale afweging door GS van belang wordt geacht. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor een minder strenge uitleg. Het standpunt van GS dat het niet wenselijk is om een buurtschap in het buitengebied als zodanig aan te merken als dorpsrandgebied is hiermee in overeenstemming.
De Afdeling deelt het standpunt van GS dat van geen van de desbetreffende woningen kan worden aangenomen dat de afstand tot de dorpsrand zo klein is dat deze nog tot de dorpsrand kan worden gerekend. Daarop is de bestemming “Wonen” voor de negen recreatiewoningen in strijd met het bepaalde in artikel 2.12.4, tweede lid, van de Omgevingsverordening. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan ook vernietigd.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique