In de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3895, komt onder meer de vraag aan de orde over een bezwaar tegen de weigering van de vergunning op grond van artikel 6:19 Awb zich automatisch richt tegen een vergunning van rechtswege. Er was door de aanvrager bezwaar gemaakt tegen de geweigerde vergunning. In beslissing op bezwaar komt het college van Bernheze tot de conclusie dat de vergunning al voordat op de aanvraag was besloten, van rechtswege was verleend. En twee dagen na de beslissing op bezwaar is de vergunning van rechtswege bekendgemaakt. Een derde partij komt op tegen de beslissing op bezwaar. De vraag is dan of via artikel 6:19 Awb het beroep van de derde zich ook richt tegen de van rechtswege verleende vergunning. De aanvrager voert aan dat uit het wettelijk stelsel van fictieve vergunningverlening als bedoeld in artikel 4:20b Awb volgt dat het college onbevoegd is om nog een besluit op de vergunningaanvraag te nemen als de aanvraag van rechtswege is verleend. Daarom is er sprake van 2 afzonderlijke besluiten en had de derde partij bezwaar moeten indienen tegen de van rechtswege verleende vergunning. De Afdeling maakt korte metten mee dat argument. Uit het beroep van de derde partij blijkt duidelijk dat deze partij zich niet met de vergunning van rechtswege kan verenigen. Om die reden heeft de vergunning van rechtswege een zodanige samenhang heeft met het besluit op bezwaar dat het beroep van de derde partij ook wordt gezien als een beroep tegen van rechtswege verleende vergunning.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike