Burgemeester en wethouders van Steenwijkerland hebben een last onder dwangsom opgelegd die er onder meer toe strekt dat gebouwen worden gesloopt dan wel worden veranderd tot hetgeen vergunningsvrij is toegestaan. In het hoger beroep, dat leidde tot de uitspraak van de AbRvS van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3388, voerde de overtreder aan dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het college bij het besluit op bezwaar niet heeft betrokken dat met ingang van 1 november 2014 artikel 2, aanhef en onder 3, van Bijlage II van het Bor wat betreft de totale oppervlakte van omgevingsvergunningsvrije bijbehorende bouwwerken is gewijzigd. Door die wijziging is volgens appellant een grotere totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken omgevingsvergunningsvrij dan waarvan het college is uitgegaan.
Het college voert aan dat deze grond voor het eerst in hoger beroep is aangevoerd, zodat hieraan zonder inhoudelijke beoordeling door de Afdeling voorbij dient te worden gegaan.
De Afdeling wil hier niet van weten en ziet wel degelijk aanleiding de grond inhoudelijk te behandelen. De door appellant bedoelde wijziging van artikel 2, aanhef en onder 3, van Bijlage II van het Bor is van betekenis voor de vraag of, en zo ja, in hoeverre, zich ten tijde van het besluit op bezwaar nog een overtreding voordeed. De vraag of en in hoeverre een overtreding zich nog voordeed, raakt de bevoegdheid van het college. Die vraag kan de Afdeling niet onbeantwoord laten. Dat appellant de grond in beroep niet zou hebben aangevoerd, is dan ook niet van betekenis.
Ook overigens is deze uitspraak lezenswaardig, onder andere omdat erin naar voren komt hoe nauw het luistert om te bepalen wanneer de begunstigingstermijn eindigt en hoe het voortduren van een overtreding door het bestuursorgaan moet worden aangetoond.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique