Skip to main content

Afschot edelherten op Oostvaardersplassen

In deze uitspraak van de Voorzieningenrechter gaat het om een verleende ontheffing (art. 3.17 Wnb) voor het doden van edelherten die leven op de Oostvaardersplassen met een geweer en gebruikmaking van een demper. De voorziening is aangevraagd in verband met het ingestelde hoger beroep door (onder meer) Dierbaar Flevoland tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 april 2021, nrs. 20/2556, 20/2558.

Staatsbosbeheer heeft in deze zaak incidenteel hoger beroep ingesteld omdat de rechtbank volgens haar, ten onrechte heeft geoordeeld dat uitgegaan moet worden van een vergunningplicht, terwijl het zou gaan om een project dat direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied. Deze, in incidenteel hoger beroep opgeworpen voor leent leent zich, volgens de Voorzieningenrechter niet goed voor beantwoording in de voorlopige voorzieningenprocedure. Op dit antwoord moet dus nog worden gewacht.

De Voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat het Natura 2000-gebied is aangewezen voor de in het aanwijzingsbesluit genoemde vogelsoorten, waarbij is aangegeven wat de beoogde draagkracht van het gebied is in aantallen broedparen of seizoensgemiddelde populatie.

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:105 (r.o. 56.3) houden de instandhoudingsdoelstellingen geen opdracht in om de bestaande populatie vogels, voor zover die omvangrijker is dan die volgens de instandhoudingsdoelen hoeft te zijn, te behouden. Een verslechtering van het leefgebied van een aangewezen vogelsoort, en daarmee gepaard gaande daling van het aantal vogels, hoeft niet in de weg te staan aan verlening van de vergunning zolang de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar komt. Het betoog van Dierbaar Flevoland over artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn, komt erop neer dat zij de Afdeling verzoekt om terug te komen van deze vaste jurisprudentie. De Voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van die vaste jurisprudentie af te wijken.

Volgens de passende beoordeling zal de reductie van het aantal edelherten geen verschil maken in de haalbaarheid van de instandhoudingsdoelstellingen voor de grote zilverreiger, kluut en lepelaar. De brandgans is de enige soort die waarschijnlijk heeft geprofiteerd van een toename van het aantal grote herbivoren en dus ook negatieve gevolgen zou kunnen ondervinden van het afschot van de edelherten. In de passende beoordeling wordt daarbij de kanttekening geplaatst dat de toename van het aantal brandganzen in de Oostvaardersplassen vergelijkbaar is met de landelijke toename van deze vogelsoort in heel Nederland. Het aantal brandganzen ligt zo ver boven de instandhoudingsdoelstelling dat de haalbaarheid van dit doel door het afschot niet in het geding is. Voor de overige kwalificerende vogelsoorten ontbreekt een correlatie tussen het aantal edelherten en de kwaliteit en omvang van hun leefgebied. In de passende beoordeling wordt voorts tot de conclusie gekomen dat er voor alle kwalificerende vogelsoorten tijdens het afschot voldoende tijd en ongestoord gebied aanwezig blijft om te foerageren of te rusten.

Wat betreft de verleende ontheffing overweegt de Voorzieningenrechter voorts dat de Afdeling in haar uitspraak van 16 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2210 al eerder een oordeel heeft gegeven over een vergelijkbare ontheffing. De verwachting is dat deze ontheffing ook in stand zal blijven. Het verzoek om schorsing wordt afgewezen. Vz AbRvS van 2 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:805

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan