Skip to main content

ADC-toets. Stikstofruimte door snelheidsverlaging

In AbRvS 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1250, gaat het om een herontwikkeling in het Uiterwaardengebied in Arnhem. De bedoeling van het bestemmingsplan is om de recreatieve mogelijkheden binnen het gebied te vergroten en daarnaast de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied te versterken. Het plan verandert onder meer de bestemming van de gronden die een agrarische bestemming hebben in een groen- of natuurbestemming. Daarnaast is woningbouw onderdeel van de ontwikkeling. In het gebied Meinerswijk maakt het plan maximaal 80 grondgebonden woningen mogelijk en in het gebied Stadsblokken maximaal 350 woningen. Omdat het plan voorziet in woningbouw in een uiterwaardengebied, voorziet het ook in rivierverruimende maatregelen. Ter uitvoering van het bestemmingsplan zijn een watervergunning en een vergunning en ontheffing op grond van de Wnb verleend.

Appellanten hebben naar voren gebracht dat een alternatievenonderzoek in het MER ontbreekt. Echter, omdat uitvoering van het project op een andere locatie dan in het plangebied niet bijdraagt aan de doelstelling van het plan, namelijk herontwikkelen van het uiterwaardengebied, is het volgens de Afdeling locatiespecifiek. Dat betekent dat de raad geen aanleiding heeft hoeven zien om alternatieve locaties, ook niet voor de beoogde woningbouw afzonderlijk, in het MER in beschouwing te nemen. De Afdeling verwerpt daarom ook het standpunt van appellanten dat de Wnb-ontheffing voor diersoorten niet voldoet aan de voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat. De Afdeling overweegt dat de vraag of geen andere bevredigende oplossing bestaat moet worden beantwoord in het licht van het doel van de ingreep (zie bijvoorbeeld AbRvS 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1006, r.o. 5.4).

Appellanten bestrijden vervolgens dat er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. Volgens hen draagt het project, in het bijzonder de woningbouw, niet bij aan het verbeteren van de sociale veiligheid en de natuurwaarden. Naar het oordeel van de Afdeling stelt het college terecht dat met het creëren van ruimte voor de rivier dwingende redenen van groot openbaar belang zijn gediend. Daarbij gaat het in het bijzonder om de belangen van volksgezondheid en openbare veiligheid. Het college stelt ook terecht dat het project in zijn geheel, dus inclusief de voorziene woningbouw, moet worden bezien.

Tot slot is noemenswaardig dat in deze zaak nog gebruik wordt gemaakt van de stikstofruimte, die is vrijgekomen door de snelheidsverlaging op snelwegen als bedoeld in art. 2.4, eerste lid, Regeling natuurbescherming (oud). De Afdeling accordeert de toelichting van het college dat de toedeling van stikstofdepositieruimte juist locatiespecifiek is en plaatsvindt per Natura 2000-gebied. Daarom mocht het college in dit geval de door de snelheidsverlaging ontstane stikstofdepositieruimte toedelen. Vergelijk ook de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2022:3375). In deze uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat artikel 2.4, lid 1, onder a, Rnb, waarin de snelheidsverlaging tot 100 km/uur als bronmaatregel is opgenomen, in strijd is met artikel 6, lid 3, Habitatrichtlijn.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan