Skip to main content

Windpark Moerdijk

In AbRvS 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1436, gaat het om het bestemmingsplan “Windpark Industrieterrein Moerdijk”. Van de zijde van Nuon en de raad is naar voren gebracht dat B&W Moerdijk aan Nuon een omgevingsvergunning hebben verleend voor het bouwen van de met het plan mogelijk gemaakte windturbines en dat deze vergunning inmiddels onherroepelijk is geworden. Daarom hebben appellanten volgens hen geen procesbelang meer. De Afdeling volgt dat niet: een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing en er is dus nog procesbelang; zie ook AbRvS 2 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP6365. In de uitspraak worden ook enkele overwegingen over vermeende gebreken in de inspraak en het vermeende ontbreken van draagvlak herhaald die men al zag in onder andere AbRvS 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1702, en AbRvS 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen betogen dat de raad in strijd heeft gehandeld met artikel 6 EVRM. Zij stellen o.a. dat omwonenden veel minder en later informatie hebben gekregen dan de initiatiefnemers en dat de initiatiefnemers hebben kunnen deelnemen aan bestuurlijk en ambtelijk overleg waar zij te laat van op de hoogte zijn gesteld.

In artikel 6, lid 1, EVRM is o.a. bepaald dat een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Het recht op een eerlijk proces uit artikel 6 EVRM betreft in beginsel de procedure bij de rechter. Daartoe behoort in ieder geval niet de appellanten bedoelde voorbereidingsfase voorafgaand aan de vaststelling van het plan. Reeds daarom kan het betoog niet slagen. Appellanten stellen verder nog dat de raad het Logistiek Park Moerdijk (hierna: LPM) ten onrechte niet als zoekgebied voor windturbines heeft aangewezen en ook in het MER deze locatie ten onrechte niet is bezien. Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling is de vraag welke alternatieven in een MER redelijkerwijs in beschouwing moeten worden genomen afhankelijk van de omstandigheden van het geval (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:497).  In het MER is geen onderzoek gedaan naar het LPM. Nu moet worden vastgesteld dat bestuurlijk al eerder de keuze is gemaakt om op het LPM geen windturbines toe te staan, kon de locatie LPM als alternatief in het MER naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs achterwege blijven.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob