In de uitspraak van de AbRvS van 8 juni 2015, nr. 201404099/1 heeft de Afdeling een tussenuitspraak gedaan omdat de fomulering van een in het bestemmingsplan opgenomen voorwaardelijke verplichting niet deugde. De gemeenteraad had er bij de vaststelling van het plan voor gekozen de landschappelijke inpassing van de in het plan voorziene gebouwen zeker te stellen door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting. De bewoordingen “van voldoende hoogte” en “over voldoende breedte” boden evenwel geen duidelijkheid over de omvang van de beplanting die ter plaatse moet worden aangelegd en in stand gehouden nu het plan niet voorziet in concrete normen waaraan moet worden voldaan. Onder deze omstandigheden moest – aldus de Afdeling – worden geoordeeld dat de raad deze planregel niet in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft geacht.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Eelco