De agrariër/ appellante heeft betoogd dat in het plan ten onrechte niet is ingegaan op de luchtkwaliteit ter plaatse van de woning , die volgens haar zodanig is dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Door de aanwezigheid van de plattelandswoning zullen haar bedrijfsactiviteiten dan ook kunnen worden beperkt. Ten aanzien van dat betoog overweegt de Afdeling in de uitspraak 201404086/1 op 22 april 2015, onder verwijzing naar haar uitspraak van 4 februari 2015 in zaak nr. 201306630/5/R3, dat bij vergunningverlening voor een inrichting als die van appellante, bijvoorbeeld bij een wijziging of uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten, ingevolge artikel 5.16 van de Wet milieubeheer, gelezen in samenhang met artikel 5.19 van die wet, ook ter plaatse van een plattelandswoning de luchtkwaliteit zal moeten worden beoordeeld. De aanwezigheid van de plattelandswoning zou de bedrijfsactiviteiten van appellante kunnen beperken als appellante die activiteiten zou willen wijzigen of uitbreiden en die wijziging of uitbreiding zou leiden tot een overschrijding van de normen voor de luchtkwaliteit ter plaatse van de plattelandswoning. In het plan is niet inzichtelijk gemaakt dat zich ter plaatse van de woning ook in dat geval geen overschrijding van de normen voor de luchtkwaliteit zal voordoen. De gemeenteraad dient daar nader onderzoek naar te verrichten.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Eelco.