Skip to main content

Over woonboten en windmolens

7 januari 2019

De uitspraak van de AbRvS van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4172) over de omgevingsvergunning voor het windpark Spuisluis is om meerdere redenen lezenswaardig. Allereerst de heldere opbouw in deelvragen en tussenconclusies. Maar daarnaast ook de overwegingen over de vraag of woonboten bouwwerken zijn en de vraag in hoeverre de geluideffecten en de effecten van de slagschaduw op deze boten in de beoordeling had moeten worden betrokken. Daarvoor is relevant of de woonboten als gevoelige bestemming zijn aan te merken. Dat hangt weer af van de vraag of de woonboten legaal aanwezig waren.

De Afdeling overweegt dat woonboten bouwwerken kunnen zijn en wijst daarbij op de uitspraak van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1331. Een aantal boten zijn door middel van een afhouder, een loopplank, een tros en twee stalen kabels, die aan in de kade verankerde bolders bevestigd en aansluitingen op nutsvoorzieningen verbonden. De Afdeling overweegt dat niet bepalend is hoe die verbondenheid fysiek is vormgegeven, maar acht doorslaggevend dat de boten zijn bedoeld om ter plaatse als woning te functioneren. Dit laatste blijkt ook uit het feit een van de boten “De Koophandel” niet zelfstandig kan varen en sinds 1954 vrijwel onafgebroken op dezelfde plaats ligt. Niet relevant is dat de boot eenvoudig te verplaatsen is. Deze boten zijn aan te merken als bouwwerken. Een aantal boten zijn historische schepen waarmee wordt gevaren. Deze boten zijn volgens de Afdeling daarom geen bouwwerk.

Vervolgens loopt de Afdeling na welke gevolgen het overgangsrecht heeft op grond van de Wet verduidelijking voorschriften woonboten. De Afdeling wijst op de uitspraak van 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2577 en stelt dat de in de overgangsregeling uit artikel 8.2a van de Wabo niet alleen de strijdigheid met de bouwregels in het bestemmingsplan legaliseert, maar ook het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van woonboten. De Afdeling komt desondanks tot de conclusie dat de boten in dit geval illegaal aanwezig zijn.

Dat feit is relevant voor de vraag in hoeverre de gevolgen van de windmolens meegewogen hadden moeten worden bij de omgevingsvergunning voor het windpark. Gelet op de definitie van bestaande functies en bebouwing uit artikel 1, eerste lid, van de PRV Noord Holland, zijn de planologisch illegaal aanwezige woonboten geen bestaande functies of bouwwerken. Daarmee zijn het ook geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in artikel 32, vierde lid, onder g, van de PRV.

Ook het Activiteitenbesluit kent voor wat betreft geluidhinder en slagschaduw van de windmolens geen bescherming van woonboten op een illegale ligplaats en sluit aan bij de definitie uit art. 1.2, derde lid, aanhef en onder b, van het Besluit geluidhinder.

Voor wat betreft de weging van de verslechtering van het woon- en leefklimaat wijst de Afdeling op het feit dat de woonboten illegaal en slechts voor een periode van twee tot drie jaar tegelijk met windpark Spuisluis aanwezig zullen zijn. Daarnaast zal het windturbinegeluid gedeeltelijk worden gemaskeerd door de bestaande geluidsbelasting van industrieterrein IJmond. De norm van het Activiteitenbesluit voor wat betreft slagschaduw wordt vergaand overschreden. Maar Eneco Wind B.V. heeft toegezegd om met de bewoners van de woonboten afspraken te maken over maatregelen om de door hen beleefde hinder te beperken en de zogenoemde “Burenregeling” voor een financiële tegemoetkoming zal toepassen. De Afdeling is van mening dat daarmee meer gewicht aan de belangen van de realisatie van het windpark mocht worden toegekend dan aan de verslechtering van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de woonboten.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike