Skip to main content

Kennisgeving onjuist, Verdrag van Aarhus en Unierecht

4 februari 2022

De uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:333 gaat over een omgevingsvergunning die is verleend door het college van GS van Overijssel ten behoeve van het plaatsen van Graansilo’s in de gemeente Delden. Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is bekendgemaakt door toezending van de omgevingsvergunning aan de aanvrager. Het daartegen gerichte bezwaarschrift is buiten de termijn ingediend.

Het college heeft de verleende omgevingsvergunning, ter uitvoering van artikel 3.9 lid 1 Awb, ook kennisgegeven op de provinciale website. Op deze mededeling zijn artikel 2:14 lid 2 Awb en artikel 1 van de Verordening elektronische kennisgeving provincie Overijssel van toepassing. De Afdeling overweegt dat de strekking van artikel 2:14 lid 2 Awb is om te waarborgen dat verzending van berichten niet uitsluitend elektronisch plaatsvindt, maar ook in bijvoorbeeld een (papieren) dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Dat is op grond van deze bepaling slechts anders indien bij wettelijk voorschrift is bepaald dat met een elektronische verzending kan worden volstaan. De Afdeling is van mening dat een wettelijke bepaling die enkel de mogelijkheid biedt om zekere berichten elektronisch te verzenden, op zichzelf onvoldoende is om met een elektronische verzending te kunnen volstaan. Het moet gaan om een wettelijke bepaling waaruit volgt dat deze berichten bij uitsluiting elektronisch worden verzonden (zie de uitspraak 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3628). Artikel 1 van de Verordening voldoet hier niet aan. In dit artikellid is niet méér bepaald dan dat het college, ervoor kan kiezen om voor een kennisgeving gebruik te maken van de website https://www.officielebekendmakingen.nl. Elektronische publicatie is dus niet dwingend en bij uitsluiting voorgeschreven.

Het college heeft door te volstaan met een elektronische verzending van de kennisgeving, niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 2:14, tweede lid, van de Awb. Dit betekent echter niet dat de termijnoverschrijding voor het indienen van een bezwaarschrift verschoonbaar is. Het college heeft gesteld dat op 3 juli 2018 in ieder geval één van de vergunde graansilo’s was gebouwd. De Afdeling is van oordeel dat van appellant had mogen worden verwacht dat de bouwactiviteiten voor appellanten reden had moeten zijn om informatie over de vergunningverlening op te vragen. Pas op 13 februari 2019 is een bezwaarschrift ingediend. Daarmee hebben appellanten te lang gewacht om hun bezwaren kenbaar te maken.

Ook het beroep op het Verdrag van Aarhus helpt appellanten niet, nu het besluit niet is voorbereid met de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure. Appellanten hadden tegen het besluit om de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure niet te volgen, bovendien tijdig bezwaar moeten maken. Deze eis vindt de Afdeling niet in strijd met het Unierecht; de artikelen 6:7 en 6:11 Awb voldoen aan het gelijkwaardigheidsbeginsel (de regel geldt ongeacht of een appellant zich op het Unierecht beroept). Verder maakt de termijn van 6 weken (inclusief de regels over verschoonbaarheid) het niet onmogelijk of uiterst moeilijk om de door het Unierecht verleende rechten uit te oefenen (doeltreffendheidsbeginsel). De Afdeling komt daarmee tot het oordeel dat er geen aanleiding is tot het stellen van prejudiciële vragen.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike