De uitspraak van 21 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:578) is een zeldzaam voorbeeld waarin geen bevoegdheid tot handhaving bestond vanwege met bestemmingsplan (gesteld) strijdig gebruik, omdat voor dat gebruik een ‘impliciete vrijstelling’ was verleend.
Een impliciete vrijstelling houdt, naar vaste rechtspraak van de Afdeling, in dat “als uit de aanvraag om een bouwvergunning zonder meer kan worden afgeleid dat het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt en het bevoegde bestuursorgaan, zich bewust van dat voorgenomen gebruik, de vergunning in weerwil van de planvoorschriften heeft verleend, er aanleiding bestaat te oordelen dat het bevoegde bestuursorgaan moet worden geacht vrijstelling te hebben verleend van het gebruiksverbod.”
In dit geval werd om handhaving verzocht vanwege gesteld strijdig gebruik (met de ingevolge het bestemmingsplan toegelaten hindercategorie) van een cacaofabriek. Het college achtte zich niet bevoegd, omdat voor dit gebruik door middel van een eerdere omgevingsvergunning ter uitbreiding van de fabriek een impliciete vrijstelling was verleend.
De onbevoegdheid van het college bleef zowel bij de rechtbank, als bij de Afdeling in stand. In dit geval kon namelijk uit het aanvraagformulier, de situatietekening, de bouwtekening en diverse adviezen worden afgeleid dat met de vergunning voor uitbreiding van de fabriek enkele jaren eerder het gebruik, ten aanzien waarvan nu om handhaving werd verzocht, (in strijd met de planvoorschriften) was vergund.
Voor meer informatie informatie kunt u contact opnemen met Monique