Skip to main content

Antwoorden op procedurele spaghetti’s

Allereerst komt in de procedure de vraag aan de orde of de beide besluiten 1 beslissing op bezwaar zijn en of het college de besluiten niet gelijktijdig had moeten nemen. De Afdeling verwijst naar vaste jurisprudentie (AbRvS 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4473). Daaruit vloeit voort dat als het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, het bestuursorgaan niet kan volstaan met een gegrondverklaring van het bezwaarschrift, maar een nieuw besluit in de plaats moet stellen. Uitzondering vormt de situatie dat alleen met een enkele herroeping kan worden volstaan. Die uitzondering is hier niet aan de orde, er moest immers nog op de aanvraag worden besloten. Het feit dat de nieuwe omgevingsvergunning 2 weken later dan de bob is genomen is niet relevant nu tussen beide besluiten een onverbrekelijke samenhang bestaat. Samen vormen de besluiten het in heroverweging genomen besluit op bezwaar. De beide besluiten zijn ook samen aan de buurman toegezonden, waarbij is vermeld dat tegen de besluiten beroep kan worden ingesteld.

Vervolgens komt de vraag aan de orde of de wijzigingen van het bouwplan nog wel ondergeschikte wijzigingen zijn of dat voor dit nieuwe bouwplan een nieuwe bouwaanvraag moest worden ingediend. Ook hier wijst de Afdeling op vaste jurisprudentie (onder meer AbRvS 4 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0758). De wijzigingen zien op inpandige veranderingen, een aanbouw aan de achterzijde van de woning en het aanbrengen zonnepanelen op het dak. Alle onderdelen, ook de aanbouw, zijn volgens de Afdeling een ondergeschikte wijziging omdat de wijziging een beperkte strekking heeft en vrijwel geen gevolgen voor de ruimtelijke uitstraling van het gebouw.

Dan komt de vraag aan de orde of het bouwplan ten onrechte is gesplitst in een omgevingsvergunningvrij en –vergunningplichtig deel. Omdat vergunninghoudster van mening is dat de aanbouw en de zonnepanelen vergunningvrij kunnen worden gebouwd, zijn deze onderdelen in een rode kleur aangegeven om duidelijk te maken dat deze geen deel uitmaken van de aanvraag. De muur die de achterzijde van de woning vormt en die de scheiding betreft tussen de woning en de aanbouw is niet met een rode kleur getekend en maakt daarmee wel deel uit van de aanvraag. Volgens de Afdeling de vergunningvrije onderdelen voldoende duidelijk aangegeven en maken die geen onderdeel uit van de aanvraag. Daarmee is er eindelijk een antwoord op deze vraag, die door de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ3375 is ontstaan.

De volgende hobbel die moet worden genomen is de vraag of een bouwplan dat uit verschillende onderdelen bestaat, kan worden gesplitst. Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van 6 maart 2013 stelt dat Afdeling dat splitsing van een bouwplan in principe niet mogelijk is. Een bouwplan kan alleen worden gesplitst indien het bestaat uit onderdelen die in functioneel en bouwkundig opzicht van elkaar kunnen worden onderscheiden (zie AbRvS 4 maart 2015 ECLI:NL:RVS:2015:640). Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval de aanbouw en het hoofgebouw in bouwkundig opzicht van elkaar kunnen worden onderscheiden en dat deze afzonderlijk van elkaar kunnen worden uitgevoerd. Tussen de woning en de aanbouw bevindt zich een dragende muur die in bouwkundig opzicht onderdeel uitmaakt van de woning. De aanbouw kan slechts worden bereikt via een schuifdeur in de gang naast de toiletruimte in de woning. Aangezien de aanbouw daarmee geheel los staat van de woonkamer in de woning, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de aanbouw in functioneel opzicht is te onderscheiden van de woning en de woonkamer.

Dan is nog interessant te vermelden de discussie over de vraag of de toevoeging van een gehele nieuwe verdieping met daarop een plat dak als een dakopbouw als bedoeld in art. 4, onderdeel 4, van bijlage II Bor kan worden aangemerkt. De Afdeling beantwoordt deze vraag met de standaardopmerking dat in het Bor geen nadere beschrijving is opgenomen van hetgeen onder een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw moet worden verstaan (zie bijvoorbeeld AbRvS 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1627, en 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:702). Nu uit de wetstekst geen beperking voortvloeit, kan ook deze opbouw worden aangemerkt als een dakopbouw als bedoeld in art. 4 onderdeel 4 bijlage II Bor.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Janike