In AbRvS 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2982, staat het bestemmingsplan Buitengebied Noord van de gemeenteraad van Breda centraal. Zoals dat gaat met grote bestemmingsplannen voor het buitengebied, komt ook hier een keur aan onderwerpen langs. Hier lichten wij er de bouwmogelijkheden voor windturbines uit. Het bestemmingsplan maakt die mogelijk, voor bepaalde turbines in afwijking van wat eerder vergund is, en voor andere turbines conform eerder verleende vergunningen. De discussie gaat onder andere over de vraag of de windturbines voldoen aan de (oude) Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant. Volgens artikel 11.12, lid 2, van die verordening kan een bestemmingsplan voorzien in de bouw van windturbines met een bouwhoogte van ten minste 25 m, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, waarbij artikel 2.1, tweede lid, onder a, niet van toepassing is, (o.a.) mits deze zijn gesitueerd in een cluster of een lijnopstelling van ten minste 8 windturbines; en is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt. Hoewel dat uit de woorden “kan voorzien in de bouw van windturbines … mits” misschien niet helemaal blijkt, overweegt de Afdeling onomwonden dat de gemeenteraad een legale bestaande situatie dient te respecteren en dat artikel 11.12 van de verordening niet in de weg kan staan aan het als zodanig bestemmen van de bestaande windturbine. Dat een bestaand legaal bouwwerk in beginsel bij de vaststelling van een bestemmingsplan als zodanig dient te worden bestemd, geldt ook voor een bouwwerk dat weliswaar nog niet is opgericht, maar wel onherroepelijk is vergund. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, aldus de Afdeling. Gelet op de rechtszekerheid lijkt ons dit een begrijpelijke uitleg van de provinciale verordening.
Vervolgens wordt er onder meer gediscussieerd over de akoestische gevolgen van windturbines met een ashoogte van 105 m. De raad had die gevolgen naar het oordeel van de Afdeling moeten onderzoeken. Door dat na te laten is niet inzichtelijk geworden of die turbines bij de woningen van verschillende appellanten tot een overschrijding van de geluidnormen van artikel 3.14a lid 1 van het Activiteitenbesluit zullen leiden. Ook is niet inzichtelijk geworden dat de cumulatie van geluid niet onaanvaardbaar zal zijn. Er wordt nog geopperd dat de windturbines in de nachtperiode in “mode 2” geschakeld zullen worden om aan de desbetreffende geluidnorm te voldoen, maar de Afdeling overweegt dat het treffen van de maatregel niet is geborgd. Zij wijst er daarbij op dat artikel 3.14a lid 3 van het Activiteitenbesluit geen mogelijkheid biedt om voor geluid bij middelvoorschrift maatwerkvoorschriften te stellen.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob