In de uitspraak van de AbRvS van 2 juli 2014, nr. 201307540/1/R3 komt de vraag aan de orde of het gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid afhankelijk kan worden gemaakt van een toekomstige onzekere gebeurtenis.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat weliswaar in het plan nu nog voorzien is in bouwmogelijkheden, maar dat hij het wenselijk acht dat deze bouwmogelijkheden komen te vervallen en dat de nu aanwezige tuin als zodanig wordt bestemd. Omdat de bestemming “Tuin” een beperking inhoudt van de mogelijkheden van Woonzorg Nederland zowel onder het vorige plan als onder het aan de orde zijnde plan, heeft de raad Woonzorg Nederland tegemoet willen komen door eerst over te gaan tot het wijzigen van de bestemming als Woonzorg Nederland niet voor 28 februari 2015 gebruik maakt van de bouwmogelijkheden. Naar het oordeel van de Afdeling is toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals vervat in artikel 6, lid 6.4, van de planregels afhankelijk gesteld van een onzekere, niet door ruimtelijke overwegingen ingegeven, eis waardoor in feite een voorwaardelijke wijzigingsbevoegdheid ontstaat. Voorts is een wijzigingsbevoegdheid voor deze situatie niet bedoeld. In het stelsel van de Wro dient de raad bij het vaststellen van het plan een keuze te maken voor de bestemming die hij ruimtelijk aanvaardbaar en wenselijk acht. Hierbij past niet dat de raad slechts een bestemming en de daarbij behorende bouwmogelijkheden laat voortbestaan tot een specifiek bepaald moment waarop derden een omgevingsvergunning moeten hebben aangevraagd en waarbij het gevolg van het niet indienen van een aanvraag is dat de bestemming wordt gewijzigd en dat deze derden hun bouwmogelijkheden kwijtraken.