In de uitspraak van de AbRvS van 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1840 gaat het om een wijzigingsplan dat voorligt.
Appellant betoogt dat de voorwaardelijke verplichting tot landschappelijke inpassing in artikel 4.3.2 van de planregels gekoppeld had moeten worden aan de bouw van de nieuwe woningen in plaats van aan het gebruik daarvan. In dit artikel is namelijk bepaald dat het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen conform de bestemming ‘Wonen’ alleen is toegestaan, indien de landschappelijke inpassing binnen maximaal 24 maanden na het onherroepelijk worden van het plan is aangelegd conform het beplantingsplan en aldus in stand wordt gehouden. Appellant voert aan dat voor de ruimtelijke uitstraling van de woningen het gebruik daarvan niet bepalend is, maar de aanwezigheid daarvan.
De Afdeling stelt vast dat het college het in het kader van een goede ruimtelijke ordening in het geval van het realiseren van nieuwe bebouwing in het plangebied, noodzakelijk heeft geacht om in artikel 4.3.2 van de planregels de verplichting tot landschappelijke inpassing op te nemen. De verplichting tot landschappelijke inpassing conform het beplantingsplan is echter, anders dan volgens de plantoelichting is beoogd, niet gekoppeld aan het realiseren van de nieuwe bebouwing waarin het plan voorziet, maar aan het gebruik van de gronden en gebouwen overeenkomstig de bestemming “Wonen”. Gelet hierop is het besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob