In de uitspraak van AbRvS 3 juni 2015, nr. 201405413/1/A1 speelt de vraag of een omgevingsvergunning moet worden geweigerd wegens strijd met de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV) van de provincie Noord- Holland. Er is door een agrariër een vergunning gevraagd voor het plaatsen van een windturbine. Het college van B&W van Schagen heeft deze vergunning geweigerd ondanks dat het plan niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De reden is dat het bouwplan wel in strijd is met artikel 32, tweede lid, van de PRV en het bouwplan niet voldoet aan een van de uitzonderingen. Volgens artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is een “direct werkende” regel uit een provinciale verordening ook een weigeringsgrond voor een omgevingsvergunning bij een bouwactiviteit, ongeacht of de aanvraag in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning, kan daarom slechts worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo en moet dan in overeenstemming zijn met de regels uit de PRV.
In artikel 32 PRV is een dergelijk “direct werkende regel” opgenomen, namelijk een verbod op het bouwen van windturbines in gebieden die in de PRV zijn aangewezen. Het tweede lid geeft een mogelijkheid om van dit verbod af te wijken indien wordt voldaan aan een van de voorwaarden, die in dat lid zijn genoemd. Daarnaast kent de PRV in artikel 34 een mogelijkheid voor het college van B&W om een ontheffing aan te vragen.
In de uitspraak komt de vraag aan de orde of het college van B&W een ontheffing als bedoeld in artikel 34 van de PRV moest aanvragen en zonder aanvraag van ontheffing de omgevingsvergunning niet had mogen weigeren. De Afdeling is van oordeel dat het college in dit geval niet zonder meer gehouden was ontheffing aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland te vragen. Gelet op de bewoordingen van artikel 34 van de PRV is het in de eerste plaats aan het college om te motiveren dat en in hoeverre de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wordt belemmerd door de in artikel 32 van de PRV gestelde regels. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat ook het gemeentelijk beleid geen solitaire windturbines meer toestaat, hetgeen al is overgenomen in nieuwe bestemmingsplannen. Het college wijst er voorts op dat in dit geval geen zwaarwegende maatschappelijke belangen spelen die nopen tot afwijken van de regels uit de PRV. Onder deze omstandigheden bestond voor het college geen aanleiding een ontheffing als bedoeld in artikel 34 van de PRV bij het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan te vragen.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike.