23 april 2021
Past het verhuren van landhuizen voor recreatief verblijf binnen de (hier geldende) woonbestemming? Over deze vraag verschillen B&W Veere en de landhuiseigenaren, waartegen handhavend werd opgetreden, van mening in de uitspraak AbRvS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:833.
De landhuizen in kwestie hadden de bestemming “Wonen” met de functieaanduiding “specifieke vorm van wonen – landhuis”. Volgens de bestemmingsomschrijving zijn de gronden bestemd voor “een landhuis (…)”. Dit begrip is in het bestemmingsplan niet gedefinieerd, zodat de Afdeling in eerste instantie teruggrijpt op de plansystematiek om de rechtsvraag te beantwoorden.
De Afdeling acht in dit geval doorslaggevend dat de planwetgever zowel binnen de bestemming “Wonen”, als tussen de bestemmingen “Wonen” en “Recreatie” geen duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen wonen en (commercieel) recreatief verblijf en daarmee verschillende gebruiksmogelijkheden onder beide bestemmingen heeft willen brengen. Weliswaar kent de woonbestemming onder “sub a” van de bestemmingsomschrijving hier wel een beperking tot de huisvesting van personen in een woning, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, maar in dit geval gold uitsluitend “sub f” van de bestemmingsomschrijving: de specifieke functieaanduiding “landhuis”. Nu de overige planregels, noch de begripsbepalingen, iets regelden over recreatieve verhuur aan derden en de planregels daartoe ook geen verbod kennen, staat deze bestemming niet in de weg aan recreatieve verhuur van de landhuizen aan derden. In dit geval was dus ten onrechte handhavend opgetreden ten aanzien van de verhuur van de landhuizen aan derden.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique