Uitleg bestemmingsplan
3 april 2020
Het college van de gemeente De Fryske Marren heeft een omgevingsvergunning met een projectafwijkingsbesluit, als bedoeld in art. 2.12, lid 1 onder a, onder 3° Wabo met een verklaring van geen bedenkingen door de raad verleend. In de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:928), komt de vraag aan de orde in hoeverre de aangevraagde activiteiten van de paardenhouderij passen binnen het bestemmingsplan. Oorspronkelijk ging het om een productiegerichte paardenhouderij; het fokken en africhten van Friese paarden. Omdat een krimp wordt verwacht in deze markt, wil de initiatiefnemer zich ook gaan richten op gebruiksgerichte activiteiten: pensionstalling (5%), paardrijlessen (15%) en overige gebruiksgerichte activiteiten, zoals cursussen en clinics (5%).
Na een vernietiging van dit besluit door de rechtbank heeft het collegetijdens de hoger beroepsfase opnieuw een omgevingsvergunning verleend. Het college was toch van mening dat de gebruiksgerichte activiteiten in het bestemmingsplan passen en de afwijking van het bestemmingsplan niet noodzakelijk was.
Op grond van het bestemmingsplan is het perceel onder meer bestemd voor gebruiksgerichte en productie gerichte paardenhouderijen. Volgens de Afdeling betekent dit dat beide bedrijfsvormen mogen worden uitgeoefend, waarbij elke verhouding tussen deze bedrijfsvormen is toegestaan. Het bestemmingsplan staat er dus niet aan in de weg dat op het perceel alleen een productiegerichte paardenhouderij of alleen een gebruiksgerichte paardenhouderij als bedoeld in de planregels wordt uitgeoefend.
Het geven van paardrijlessen is in het bestemmingsplan in ondergeschikte mate toegestaan. Het college heeft als uitgangspunt gehanteerd dat sprake is van ondergeschiktheid als het aandeel van de paardrijlessen niet meer bedraagt dan 15%. Daarbij heeft het college onder meer gekeken naar de bedrijfsomzet, het aantal fte dat op het totale personeelsbestand voor rijlessen wordt ingezet, het aandeel van de rijlessen in het totale aantal bedrijfsuren en naar de gemiddelde stalbezetting. En ook als de ruimtelijke uitstraling van deze activiteiten in de afweging wordt betrokken, is deze activiteit ondergeschikt. Gelet op al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanvraag voorziet in het geven van paardrijlessen in ondergeschikte mate.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike