De AbRvS heeft in de uitspraak van 12 november 2014, nr. 201402491/1/R6 de beroepen tegen het rijksinpassingsplan ‘Hertogin Hedwigepolder’ ongegrond verklaard. Het inpassingsplan voorziet in de ontpoldering van de Hedwigepolder. Met het plan wordt beoogd (onder meer) bij te dragen aan het natuurherstel van de Westerschelde.
Tegen de ontpoldering is een groot aantal bezwaren aangevoerd. Vanwege de lengte van deze flits wordt allereerst verwezen naar de uitgebreide uitspraak. Slechts op een drietal onderdelen wordt hieronder ingegaan.
Allereerst is in beroep gesteld dat voor de ontpoldering als instandhoudingsmaatregel een beheerplan had dienen te worden vastgesteld. Voor het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe is als onderdeel van het gebied Deltawateren een concept-beheerplan vastgesteld. Het beheerplan is nog niet vastgesteld. Naar het oordeel van de Afdeling biedt de Nbw 1998 geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het inpassingsplan niet kon worden vastgesteld voordat een beheerplan was vastgesteld. De Afdeling verwijst nog naar zijn uitspraak van 28 september 2011, nr. 201003091/1/R2, waarin is overwogen dat de instandhoudingsdoelstellingen in een beheerplan zullen worden uitgewerkt. Uit deze uitspraak kan niet worden afgeleid dat een planologisch besluit waarmee wordt beoogd bij te dragen aan de instandhoudingsdoelstellingen pas kan worden genomen nadat het beheerplan is vastgesteld.
Verder is door appellanten de Nut en noodzaak van de ontpoldering bestreden. Onder meer wordt gewezen op ecotopenkaarten waaruit volgt dat sprake is van een positieve trend in de ontwikkeling van het habitattype estuaria (H1130). Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit de ecotopenkaart niet kan worden afgeleid dat er geen noodzaak bestaat tot het ontwikkelen van dit habitattype. De ecotopenkaart ziet op een foto van het gebied en betreft een momentopname. Binnen het dynamische gebied kan het areaal van de verschillende habitattypen fluctueren.
Ook wordt de juistheid van het MER bestreden. Onder meer omdat de polder na de ontpoldering in een hoger tempo zal opslibben dan waarvan in het MER is uitgegaan. Volgens verweerder bestaat onzekerheid over het exacte tempo van de opslibbing, maar zullen uiteindelijk de gewenste habitattypen ontstaan. De ontwikkeling zal op een tijdschaal van ongeveer 20 jaar plaatsvinden. De exacte locatie, arealen en het tempo waarin de verschillende stadia worden doorlopen, is in het kader van de doelstelling volgens verweerder minder relevant. De discussie over modellering, snelheid van aanslibbing en vegetatieontwikkeling betreft uitsluitend de termijn waarbinnen het gebied zich zal ontwikkelen. Na de ontpoldering zal een groot deel van het gebied zal bestaan uit het habitattype estuaria (H1130) waarna door de opslibbing een groot deel van het gebied zal gaan bestaan uit het habitattype schorren en zilte graslanden, buitendijks (H1330A). De Afdeling acht het aannemelijk dat de doelstelling van het inpassingsplan kan worden behaald. Het MER blijft in stand. Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan.