De uitspraak van AbRvS 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:106 is geselecteerd vanwege de overwegingen over relativiteit. De uitspraak gaat over de vestiging van, ik zou haast zeggen uiteraard, een bouwmarkt (Hornbach) in Best. Een groot aantal concurrerende bouwmarkten procederen tegen de verleende omgevingsvergunning voor bouwen. Daarbij is voor een deel van het bouwwerk, een overkapping, een kruimelafwijking verleend.
Praxis is gevestigd in een andere gemeente (Son en Breugel en Eindhoven) en betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen kruimelafwijking kon worden verleend en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de overkapping niet is gemotiveerd. Hornbach en het college voeren in incidenteel hoger beroep aan dat de rechtbank deze grond ten onrechte niet heeft afgedaan met een verwijzing naar het relativiteitvereiste.
De Afdeling vervolgt met de interessante overweging dat art. 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo betreft een regel die is gesteld in het kader van de goede ruimtelijke ordening, waarvan het behouden en herstellen van een uit ruimtelijk oogpunt goed woon-, werk- en ondernemersklimaat een onderdeel vormt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 8 oktober 2014, zaaknummer 201309388/1/R4 zijn dit ruimtelijke belangen. De Afdeling is daarom van oordeel dat artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo mede de strekking heeft de door Praxis genoemde belangen te beschermen. Omdat niet op voorhand is uitgesloten dat vestiging van Hornbach op het perceel zal leiden tot een minder goed ondernemersklimaat door een mogelijke vermindering van het aantal klanten van Praxis en daardoor tot een daling van haar omzet en inkomsten, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat dit artikel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van Praxis.
Mijn conclusie is dat concurrenten dus meer ruimte hebben om argumenten aan te voeren via de boeg van de goede ruimtelijke ordening en het ter discussie stellen van de wettelijke bevoegdheid. Merkwaardige consequentie van deze uitspraak is dat indien Praxis alleen een onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing had aangevochten (geluid, parkeren, brandveiligheid), een dergelijk beroep al snel op de relativiteit zou zijn afgewezen.
De tweede interessante overweging ziet op de welstandsnota en de vraag of bij de beoordeling van bouwplannen ook een beeldkwaliteitsplan mag worden betrokken. De welstandsnota heeft een globaal karakter. Opgemerkt wordt dat bij de uitleg van de normen uit de welstandsnota geen gebruik kan worden gemaakt van het Beeldkwaliteitsplan, nu het Beeldkwaliteitsplan niet is vastgesteld door de gemeenteraad en geen onderdeel uitmaakt van de welstandsnota.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike