16 april 2021
Een stichting diende zowel per post als digitaal via DigiD een ongemotiveerd bezwaarschrift in tegen een afwijzing van een handhavingsverzoek. B&W Katwijk bevestigden de ontvangst schriftelijk respectievelijk digitaal, dit laatste door middel van een automatisch gegenereerd e-mailbericht. Maar het verzoek om de gronden aan te vullen verzonden B&W alleen per e-mail. Maar de gemachtigde van de Stichting zag dit e-mailbericht over het hoofd met als gevolg dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk werd verklaard.
In hoger beroep staat de vraag centraal of de vermelding van het e-mailadres bij de indiening van een bezwaar per DigiD meebrengt dat de betrokkene kenbaar heeft gemaakt – vgl. artikel 2.14, lid 1, Awb – dat hij via de elektronische weg bereikbaar is voor besluiten en andere belangrijke post. B&W verweren zich door te wijzen op de rechtspraak van de Raad van State dat iemand ook impliciet kenbaar kan maken elektronisch bereikbaar te zijn (AbRvS 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3392).
Maar de AbRvS honoreert dit verweer niet in haar uitspraak van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:785). Het enkele feit dat een bezwaarmaker in het kader van bezwaar of beroep via DigiD zijn e-mailadres vermeldt of dit adres vermeldt op zijn briefpapier, brengt niet zonder meer mee dat daarmee impliciet kenbaar is gemaakt dat de betrokkene elektronisch bereikbaar is.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Jan