In de uitspraak van 13 augustus 2014, nr. 201305857/1/A2 staat de vraag centraal of aan appellanten tegengeworpen kan worden dat zij geen concrete pogingen hebben ondernomen om de voorheen bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden te realiseren. Wat was er aan de hand?
Appellanten hebben in 1995 door vererving het blooteigendom verkregen van een perceel agrarische grond in de gemeente Pijnacker – Nootdorp. Het perceel was op dat moment belast met een recht van erfpacht en opstal. In 2001 en 2003 is een structuurvisie resp. een streekplan vastgesteld, waaruit afgeleid kon worden dat de bouwmogelijkheden op het perceel komen te vervallen.
In 2006 is vervolgens een bestemmingsplan vastgesteld, waardoor de bestemming van het perceel wijzigt van ‘agrarische doeleinden’ naar ‘weide’. Voorheen bestaande bouwmogelijkheden zijn door deze bestemmingswijziging vervallen.
Appellanten dienen een verzoek om planschade in. Daarbij stellen zij dat zij schade lijden door het vervallen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het bevoegd gezag en de rechtbank stellen zich op het standpunt dat er sprake is van passieve risico-aanvaarding. Nadat de eerste voortekenen van een bestemmingswijziging concreet zichtbaar werden – door structuurvisie en streekplan –, hebben appellanten ten onrechte geen initiatief genomen om de voorheen geldende bestemming alsnog te verwezenlijken, aldus het bevoegd gezag en de rechtbank.
De AbRvS is, anders dan het bevoegd gezag en de rechtbank, van oordeel dat er geen sprake is van passieve risicoaanvaarding. Daarbij overweegt de AbRvS dat appellanten tijdens de looptijd van het recht van erfpacht niet vrijelijk over het perceel konden beschikken. Toen de eerste voortekenen van een bestemmingswijziging zichtbaar werden, waren appellanten – vanwege het recht van erfpacht – dan ook niet in de gelegenheid om de voorheen geldende bestemming alsnog te verwezenlijken.