In de uitspraak van 10 december 2014, nr. 201402601/1/A2, oordeelt de AbRvS over de vraag hoe strikt het bestuursorgaan de hand moet houden aan de formulering van de aanvraag om een tegemoetkoming. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de planschade, welke planschade zich zou voordoen aan zijn woning. Op hetzelfde kadastrale perceel stond, naast de woning, ook een bedrijfspand (winkelpand met magazijn en erf). In de aanvraag heeft verzoeker alleen de woning genoemd als schadeobject. Bij de behandeling van het verzoek betrekt het college van B&W, in navolging van het advies van de planschadeadviseur, het gehele kadastrale perceel. De verzoeker komt hier tegen op. En terecht, volgens de Afdeling. Omdat het twee afzonderlijke onroerende zaken waren, met afzonderlijke uitwegen en afzonderlijke bestemmingen, zijn in de taxatie ten onrechte beide perceelsgedeelten betrokken. Dat beide onroerende zaken inmiddels een kadastraal nummer hebben, doet aan het voorgaande niet af. De Afdeling komt tot de conclusie dat het college van B&W het advies van de planschadeadviseur niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen.