In de uitspraak van AbRvS van 25 januari 2017, ECL:NL:RVS:2017:185 wordt een bouwplan voor het bouwen van een paardenbak van 20 bij 60 m met een omheining bestaande uit houten palen met 2 houten regels beoordeeld. Voor dit bouwplan is een afwijking van het bestemmingsplan verleend, op grond van artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Op grond van dit artikel kan een afwijking van het bestemmingsplan worden verleend voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits het bouwwerk niet hoger is dan 10 meter en oppervlakte niet meer dan 50 m². De Afdeling vindt de omheining en de bak, waartussen een functionele samenhang bestaat, tezamen één bouwwerk. Dat bouwwerk is bepalend voor de vraag wat de oppervlakte is, en niet, zoals het college tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld, alleen de houten omheining. Nu de paardenbak een oppervlakte heeft van 1.200 m², was het college niet bevoegd omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4, aanhef en derde lid, van bijlage II, van het Bor te verlenen. Vervolgens doet de Afdeling iets opmerkelijks. Uit het oogpunt van proceseconomie en als bijdrage aan finale geschilbeslechting worden de gronden van appellant desondanks wel allemaal inhoudelijk besproken. Daarbij merkt de Afdeling op dat de overwegingen alleen zijn bedoeld bij gelijkblijvende feiten en omstandigheden en indien het geschil beperkt blijft tussen het college en appellant. Het college moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen én de Afdeling bepaalt dat tegen dat besluit ex art. 8:113 Awb rechtstreeks beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld.
Ik merkte het al eerder op, het lijkt alsof de Raad van State de slogan van de Belastingdienst heeft overgenomen: Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker.
Voor meer informatie over de uitspraak kunt u contact opnemen met Janike