Skip to main content

Overtrederbegrip

In een uitspraak over een dwangsombesluit dat ziet op het in strijd met het bestemmingsplan bewonen van een pand door seizoenarbeiders en op de invordering van op basis van dat besluit verbeurde dwangsommen, komt de nieuwe lijn van de Afdeling over het overtrederbegrip aan de orde. De dwangsom is opgelegd aan de eigenaar van het pand. Hij voert aan dat hij naar aanleiding van het dwangsombesluit de huurovereenkomst heeft gewijzigd en daarin heeft opgenomen dat alleen na zijn uitdrukkelijke toestemming verhuur is toegestaan. Ook is afgesproken dat huurder schriftelijke toestemming nodig heeft als er personeelsleden blijven logeren. De eigenaar geeft aan geen mogelijkheden te hebben de woning binnen te treden en dat hij ook geen inzage heeft in de BRP.

De Afdeling verwijst naar de uitspraken van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071, waarin is ingegaan op de vereisten van functioneel daderschap. Uit deze uitspraken valt af te leiden dat als overtreder kan worden aangemerkt degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen waardoor de overtreding is begaan en die voorts die handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden. Van dit laatste is in beginsel reeds sprake als de overtreder is tekortgeschoten in dat wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden om wederrechtelijke handelingen te voorkomen.

De Afdeling overweegt vervolgens dat een woningeigenaar in de regel kan beschikken over de wijze van gebruik van zijn woning, ook als hij deze heeft verhuurd. Dat kan hij bijvoorbeeld doen door in een contract bepalingen daarover op te nemen. Er was dan ook beschikkingsmacht over het gebruik van de woning. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de eigenaar in dit geval het wederrechtelijke gebruik van de woning aanvaard door niet de zorg te betrachten die in redelijkheid van hem kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Hij wist dat de horecaondernemer, met wie hij een huurovereenkomst sloot, niet zelf in de woning zou gaan wonen. In de huurovereenkomst was bepaald dat de huurder de woning in zal zetten voor gebruik door personeel van zijn bedrijf, waarbij de bedrijfsleider van de horecagelegenheid de constante hoofdbewoner zal zijn. De woning was ook volgens de eigenaar geschikt voor bewoning door meerdere huishoudens. Aannemelijk is dat de eigenaar wist of kon weten dat de woning zou worden gebruikt voor de huisvesting van seizoenarbeiders. De stelling dat er geen risico op herhaalde overtreding was omdat hij na het dwangsombesluit de huurovereenkomst heeft beëindigd en deze heeft aangepast in die zin dat (onder)verhuur en/of het laten logeren van seizoenarbeiders zonder zijn (schriftelijke) toestemming niet is toegestaan, volgt de Afdeling niet. Hij is de woning blijven verhuren aan een horecaondernemer die er niet zelf ging wonen. Onder deze omstandigheden had het op de weg van de eigenaar gelegen om in het kader van zijn zorgplicht toe te zien op het feitelijke gebruik van de woning. Hij had aangekondigde bezoeken kunnen (laten) brengen aan de woning en met de toestemming van de huurders de woning kunnen controleren. De Afdeling is het dus niet eens met de stelling dat hij de woning niet kan controleren. Door geen toezicht te houden heeft de eigenaar bewust het risico genomen dat hij niet wist op welke wijze de woning werd gebruikt en in zoverre onder de gegeven omstandigheden het wederrechtelijke gebruik aanvaard. De omstandigheid dat door inschrijving in de BRP binnen de gemeente bekend was dat meerdere personen op het adres woonden, betekent ook niet dat de eigenaar zelf niet meer de vereiste zorg behoefde te betrachten.

Dit alles brengt de Afdeling tot de conclusie dat de eigenaar terecht als overtreder is aangemerkt.

Zie voor de uitspraak: AbRvS 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2501

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique