Misschien deels geen hardcore natuurbeschermingsrecht, maar meer algemeen bestuursrecht, en ook geen nieuwe rechtsregel, maar vanwege de feitelijke toepassing toch interessant: AbRvS 19 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2639. Het gaat hier om een bestemmingsplan van de gemeenteraad van Deurne dat onder meer strekt tot beëindiging van een glastuinbouwbedrijf en uitbreiding van de daar gevestigde paardenhouderij. Volgens de appellant had een passende beoordeling als bedoeld in artikel 19j Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) moeten worden opgesteld en had gelet op artikel 7.2a, lid 1, Wet milieubeheer tevens een milieueffectrapport moeten worden gemaakt. Het plan voorziet namelijk in een uitbreiding van het aantal te houden paarden van 35 naar 50 en maakt een verdere toename van de ammoniakdepositie op dit Natura 2000-gebied mogelijk.
Dit betoog moet volgens de gemeenteraad vanwege het relativiteitsvereiste worden gepasseerd. De Afdeling overweegt echter als volgt. De bepalingen van de Nbw 1998 hebben met name ten doel om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. De individuele belangen van burgers die in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura-2000-gebied wonen bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving, kunnen zo verweven zijn met het algemene belang dat de Nbw 1998 beoogt te beschermen dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Nbw 1998 kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Dit geval doet zich hier voor. Appellant woont in een landelijke, open omgeving op een afstand van ongeveer 500 m van het Natura-2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. Vanaf zijn perceel bestaat vrij zicht op dit Natura 2000-gebied, nu daartussen geen bebouwing staat die dit zicht belemmert. Tussen het Natura-2000-gebied en de woning van appellant bevinden zich voorts geen wegen of andere obstakels. Gelet op het vorenstaande bestaat een duidelijke verwevenheid van de individuele belangen van appellant bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving met de algemene belangen die de Nbw 1998 beoogt te beschermen.
Vervolgens volgt de inhoudelijke beoordeling van de betreffende beroepsgrond. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling inzake artikel 19j Nbw 1998 volgt dat voor de beoordeling van de vraag of een plan leidt tot significante gevolgen moet worden uitgegaan van de feitelijke situatie ten tijde van de vaststelling van het plan als referentiekader. In dit geval had de gemeenteraad een rapport laten opstellen waarin werd ingegaan op de stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura-2000-gebied. Daarin werd voor de bepaling van de verandering in de depositie uitgegaan van de aanwezigheid van een glastuinbouwkas van 1,5 ha. Die kas was evenwel in 2010 door een storm vernield en vervolgens gesloopt. De emissie van stikstof vanuit die kas waarmee in het rapport was gerekend, vond dus niet meer plaats. Al met al komt de Afdeling tot de conclusie dat de stikstofemissie bij een maximale invulling van het plan door een toename van het aantal te houden paarden met 215,5 kg NH3 zal toenemen ten opzichte van de feitelijke situatie ten tijde van de vaststelling van het plan. Gelet hierop is niet uitgesloten dat het plan als zodanig significante gevolgen heeft voor het Natura-2000-gebied. De gemeenteraad was daarom verplicht voor het plan een passende beoordeling te maken en een milieueffectrapport.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Rob