Een tweede uitspraak van 19 oktober 2016 waarin het relativiteitsvereiste aan de orde komt, gaat over het door de raad van Enschede vastgestelde plan voor het terrein van de Ambachtsschool (ECLI:NL:RVS:2016:2751). Deze school krijgt in dit plan een gemengde bestemming, welke bestemming onder andere voorziet in bedrijven, kantoren en zakelijke dienstverlening. Tegen dit plan wordt opgekomen door een eigenaar van vastgoed op een afstand van ca. 430 meter van het plangebied.
Van deze appellant dient eerst te worden vastgesteld of deze wel als belanghebbende kan worden aangemerkt. In dat kader stelt de Afdeling (onder verwijzing naar de rechtspraak over concurrentiebelangen, AbRvS 7 maart 2007, ECLI:NL:RVS:BA0085) vast dat het gaat om een verhuurder die werkzaam is in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment. De Afdeling acht het, ondanks de afstand, niet bij voorbaat uitgesloten dat ondernemers die geïnteresseerd zijn in het huren van panden van appellant, ook geïnteresseerd zullen zijn in het huren van een gedeelte van de Ambachtsschool. Een negatieve beïnvloeding van de verhuurbaarheid van panden van appellant is dus niet uitgesloten, zodat appellant is aan te merken als belanghebbende.
Appellant beroept zich onder meer op strijd met de Detailhandelsstructuurvisie van de gemeente Enschede. De Afdeling komt op dit onderdeel tot de conclusie dat de raad het bestemmingsplan inderdaad heeft vastgesteld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De raad voert evenwel aan dit vanwege het relativiteitsvereiste niet kan leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling overweegt hierover dat bij toepassing van de relativiteitseis aan het zorgvuldigheidsbeginsel geen zelfstandige betekenis toekomt en dat het beschermingsbereik van de onderliggende norm bepalend is (zie ook ABRvS 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1859). De onderliggende norm is in dit geval art. 3.1 Wro: een goede ruimtelijke ordening. Deze norm is door de raad geconcretiseerd in de Detailhandelsstructuurvisie. Hierin staat dat het beleid mede is gericht op het creëren van een gezond ondernemersklimaat en op intensief en duurzaam ruimtegebruik. Dit zijn ook belangen die appellant als vastgoedeigenaar aangaan. Derhalve staat art. 8:69a Awb niet in de weg aan vernietiging van het besluit.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique