Vorige week heeft de AbRvS een uitspraak gewezen die niet in onze flits mag ontbreken. Het gaat om de uitspraak van 3 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2017:1192. Het college van Weesp heeft een tijdelijke omgevingsvergunning voor de periode van één jaar verleend voor het realiseren van een tijdelijke losvoorziening ten behoeve van het bouwrijp maken van de Bloemendalerpolder. Appellante, een onderneming die haar activiteiten in de directe omgeving van de loswal uitvoert, vreest voor hinder als gevolg van trillingen, verkeer en verstuiving van zand. Appellante voert aan dat ten onrechte een kruimelafwijking is verleend. In art. 5 lid 6 bijlage II Bor is bepaald dat geen kruimelafwijking op grond van art. 4 onderdeel 9 en 11 bijlage II Bor kan worden verleend indien het gaat om een activiteit die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. In dit geval is sprake van een activiteit genoemd in onderdeel D 2.1 van het Besluit milieueffectrapportage. De rechtbank en de Afdeling volgen appellanten in dit standpunt. Het belang van deze uitspraak schuilt in de overwegingen waaruit de voorzichtige conclusie kan worden getrokken dat deze uitzondering al aan de orde is indien het gaat om een activiteit als genoemd in kolom 1 van het Besluit m.e.r.. De aan de activiteit verbonden drempelwaarden worden in de uitspraak niet genoemd en zijn blijkbaar niet van belang voor de vraag of de uitzondering uit art. 5 lid 6 bijlage II Bor aan de orde is. Zie voor een vergelijkbaar oordeel Vrz. AbRvS 7 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3279 Uit de uitspraken kan de voorzichtige conclusie worden getrokken dat als sprake is van een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit m.e.r., geen kruimelafwijking op grond van artikel 4, onderdelen 9 en 11, van bijlage II van het Bor kan worden verleend. Wel kan een afwijking met een uitgebreide procedure, via een projectafwijkingsbesluit worden vergund.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike