Skip to main content

Luchtkwaliteit in een civiel kort geding

16 september 2017

Vzngr. Rb. Den Haag 7 september 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10171. Enkele highlights uit dit belangwekkende vonnis: “4.2 (…) Het maken van een (deugdelijk) luchtkwaliteitsplan kan niet het onderwerp zijn van bestuursrechtelijk bezwaar en beroep. Daarmee is de ontvankelijkheid van Milieudefensie cs in hun vorderingen gegeven.” “4.5 (…) Nu aldus tussen partijen op veel punten geen discussie bestaat over de feitelijke gang van zaken, kan niet worden geconcludeerd dat de zaak feitelijk te complex is voor een beoordeling in kort geding. Aangezien het Hof van Justitie van de Europese Unie zich recent meermaals heeft uitgesproken over de uitleg van de Richtlijn, kan evenmin worden geconcludeerd dat de zaak onvoldoende juridisch is uitgekristalliseerd om een voorlopige voorziening te geven.” “4.6 Vaststaat dat de Staat op grond van de Richtlijn (lees: Richtlijn 2008/50/EG, red.) (…) gehouden is het niveau van diverse verontreinigende stoffen in de lucht onder bepaalde grenswaarden te brengen en te houden.

De Staat heeft erkend dat die grenswaarden op dit moment op sommige locaties in Nederland nog worden overschreden voor wat betreft de stoffen NO2 en PM10. Voorts staat vast dat de grenswaarden voor die stoffen hadden moeten zijn bereikt op 1 januari 2015 (NO2) en 11 juni 2011 (PM10).” “4.8 (…) [D]e Staat [heeft] erkend dat tot op heden niet overal wordt voldaan aan de grenswaarden. Voor zover de Staat betoogt dat hij niettemin voldoende inspanningen verricht om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren, geldt dat de grenswaarden geen inspanningsverplichtingen behelzen, maar resultaatsverplichtingen (zie HvJ EU 19 november 2014, zaak C-404/13 (ClientEarth), r.o. 30-35).” “4.11 Beoordeeld dient te worden of het NSL ‘passende en doeltreffende maatregelen’ bevat om de periode van overschrijding van de grenswaarden ‘zo kort mogelijk’ te houden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat niet het geval is.

Hoewel ‘zo kort mogelijk’ geen vastomlijnd begrip is, is voor dat oordeel relevant dat de periode van overschrijding op dit moment al ruim 2,5 jaar duurt voor wat betreft NO2 en ruim 6,5 jaar voor wat betreft PM10 en – ook in de visie van de Staat – de overschrijdingen niet alle vóór 2020 zullen zijn verdwenen. (…)” “4.13 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering als genoemd onder I voor toewijzing in aanmerking komt voor zover die strekt tot vaststelling van een luchtkwaliteitsplan conform de vereisten van de Richtlijn. Welke maatregelen het vast te stellen luchtkwaliteitsplan dient te bevatten, valt – zoals de Staat terecht heeft opgemerkt – onder de beleidsvrijheid van de Staat.” “4.17 Milieudefensie cs vorderen tot slot de Staat te verbieden om maatregelen te treffen waarvan in de visie van het RIVM statistisch verwacht moet worden dat deze tot voortgaande dan wel hernieuwde overschrijding van de grenswaarden voor NO2 en PM10 zullen leiden. Een dergelijk verbod strookt met de verplichtingen die de Richtlijn en de Wet milieubeheer opleggen, zodat de vordering zal worden toegewezen.

De Staat heeft aangevoerd dat deze vordering te ongericht is. Dat is niet het geval aangezien het gaat om maatregelen die naar de verwachting van het RIVM, een eigen instituut van de Staat, tot overschrijdingen zullen leiden. Het beroep van de Staat op artikel 6:168 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan in dit verband evenmin slagen. Artikel 6:168 lid 1 BW biedt de rechter de mogelijkheid om een vordering, strekkende tot verbod van een onrechtmatige gedraging, af te wijzen op de grond dat die gedraging vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen behoort te worden geduld. Gelet op de noodzakelijke belangenafweging kan dit artikel niet op generiek niveau worden toegepast. De Staat heeft niet onderbouwd dat bepaalde concrete voorgenomen maatregelen die naar verwachting tot overschrijdingen zullen leiden, op grond van zwaarwegende maatschappelijke belangen behoren te worden geduld.”

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob