Skip to main content

Ladder voor duurzame verstedelijking, nieuwe stedelijke ontwikkeling

De mist rond de ladder voor duurzame verstedelijking lijkt zo langzaam maar zeker op te trekken. Desondanks komt in de uitspraak van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2319, voor zover ons bekend voor het eerst, heel duidelijk de vraag aan de orde of een project als geheel dan wel in onderdelen als een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt.

Het college van B&W Eijsden heeft een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en een project­afwijkingsbesluit verleend voor een uitbreiding van een kantoorpand met twee bouwlagen beneden het maaiveld en één bouwlaag boven het maaiveld met een totale vloeroppervlakte van 540 m², die met het kantoorpand wordt verbonden door een bovengrondse gang, en op het aanleggen van 21 parkeerplaatsen op een aangrenzend perceel.

De Afdeling start met de overweging dat artikel 3.1.6 lid 2 Bro strekt tot bevordering van zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder het voorkomen van onnodig ruimtebeslag, en het voorkomen van onaanvaardbare leegstand en verwijst daarbij naar de uitspraak AbRvS 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1585. Volgens de Afdeling heeft de rechtbank heeft terecht overwogen dat het realiseren van het parkeerterrein niet los gezien kan worden van de uitbreiding van het kantoorgebouw en dat deze ontwikkelingen in het licht van artikel 3.6.1 Bro als één project dienen te worden aangemerkt.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is dit project volgens de Afdeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daartoe overweegt de Afdeling dat bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6lid 2 Bro behelst, in onderlinge samenhang moet worden beoordeeld in hoeverre de omgevingsvergunning, in vergelijking met het geldende bestemmingsplan waarvan wordt afgeweken, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte de omgevingsvergunning mogelijk maakt in vergelijking met het bestemmingsplan. Op zich niet nieuw, maar wel goed te vermelden, is het gebruik van de term planologisch, waar eerder door de Afdeling de term nieuw werd gebruikt. Daaruit volgt heel duidelijk dat het gaat om een vergelijking met wat planologisch al was toegestaan. Zie ook AbRvS 30 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1906, AbRvS 3 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2155, en AbRvS 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2316.

Vervolgens toetst de Afdeling de functiewijzingen waarvoor in het bestreden besluit toestemming wordt gegeven. De conclusie is dat de ontwikkeling te klein is, gezien het doel van artikel 3.1.6. Bro, om als stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt. Daarvoor is relevant: de kleinschalige bebouwing met een beperkte ruimtelijke uitstraling (want deels ondergronds) die het project mogelijk maakt, op een locatie waar feitelijk en op grond van het bestemmingsplan parkeerplaatsen zijn toegestaan en de beperkte omvang en ruimtelijke uitstraling van de parkeerplaats.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike