Korte beslistermijn bij handhavingsverzoek
24 april 2020
Op grond van artikel 4:13 Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen een bij de wet voorgeschreven termijn of, als geen bijzondere wettelijke termijn geldt, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Die redelijke termijn is in ieder geval na 8 weken verstreken, zo bepaalt het tweede lid van art. 4:13 Awb.
In de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Afdeling in een uitspraak van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:993) is een handhavingsverzoek van de gemeente West Maas en Waal aan de orde. De gemeente heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat verzocht om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen wegens vermoedelijke overtreding van onder meer het Besluit bodemkwaliteit ten aanzien van het storten van granuliet in het gebied “Over de Maas”. De gemeente meent dat gelet op het spoedeisende karakter een beslistermijn van 7 dagen geldt. Als er na die termijn nog geen besluit is, stelt de gemeente de minister in gebreke en dient de gemeente beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De gemeente vraagt tevens een voorlopige voorziening. In die procedure komt dan de vraag aan de orde of de beslistermijn al wel voorbij is.
De Voorzieningenrechter meent van wel en betrekt daarbij het hoge tempo waarin de werkzaamheden ter plaatse worden verricht en op het feit dat scheepsladingen materiaal worden verwerkt. Verder acht hij het onomkeerbare karakter van de werkzaamheden en de mogelijke risico’s voor de volksgezondheid van belang. De Voorzieningenrechter overweegt hierbij dat hiermee overigens niet is gezegd dat de inschatting ook is dat die risico’s zich daadwerkelijk voordoen. De vraag of dat het geval is en of sprake is van overtreding van wettelijke bepalingen, kan in deze procedure niet aan de orde komen. De onderhavige procedure betreft immers uitsluitend de vraag of de minister al dan niet tijdig een besluit heeft genomen op het verzoek om handhaving van de gemeente. De Voorzieningenrechter acht een beslistermijn van zeven dagen niet onredelijk. Daarbij neemt hij in aanmerking dat het voor de minister, mede gelet op het reeds aanwezige onderzoeksmateriaal, niet onmogelijk moest worden geacht om binnen die termijn een weloverwogen besluit op het verzoek van de gemeente te nemen.
De vraag komt dan ook nog aan de orde of de gemeente ook al in beroep kon gaan tegen het niet tijdig nemen van het besluit. Dit omdat uit artikel 6:12, lid 2 Awb voortvloeit dat daarmee in beginsel moet worden gewacht tot 2 weken na het versturen van de ingebrekestelling. Het derde lid bepaalt evenwel dat, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Dat laatste was hier het geval.
Tot slot is nog het vermelden waard dat de minister in deze zaak het standpunt innam dat de gemeente geen belanghebbende was. De Voorzieningenrechter ziet dit anders, en overweegt dat aan de organen van de gemeente bevoegdheden zijn toegekend op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu, en bij het handhavingsverzoek spelen belangen die daarmee te maken hebben.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique