Het Hof van Justitie van de Europese Unie, geen frequente figurant in onze Omgevingsflits, heeft zich uitgelaten over de project-MER-richtlijn en de Richtlijn Industriële Emissies (RIE). De Europese Commissie verzoekt het Hof onder andere vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen die op haar krachtens die richtlijnen rusten, niet is nagekomen, door de procesbevoegdheid en de omvang van de rechterlijke toetsing te beperking tot bezwaren die reeds zijn aangevoerd binnen de bezwaartermijn in de bestuurlijke procedure die heeft geleid tot de vaststelling van het besluit. Het Hof (15 oktober 2015, ECLI:EU:C:2015:683, zaak C-137/14) volgt de Commissie hierin, door te overwegen als volgt (lange verwijzingen zijn tussen vierkante haken door ons ingekort):
“76 Weliswaar sluit noch artikel 11, lid 4, [project-MER-richtlijn] noch artikel 25, lid 4, [RIE] uit dat aan een beroep bij de rechter een beroep bij een bestuurlijke autoriteit voorafgaat, en beletten die artikelen niet dat het nationale recht de verzoeker verplicht om alle bestuurlijke beroepswegen uit te putten alvorens beroep bij de rechter te mogen instellen, doch deze bepalingen van het Unierecht staan niet toe dat de middelen die door die verzoeker tot staving van zijn beroep bij de rechter kunnen worden aangevoerd, worden beperkt.
77 Het Hof heeft reeds geoordeeld dat artikel 11, lid 1, [project-MER-richtlijn], volgens hetwelk tegen enig in dit artikel bedoeld besluit, handelen of nalaten beroep bij een rechterlijke instantie moet kunnen worden ingesteld om „de materiële of formele rechtmatigheid [ervan] aan te vechten”, geenszins de middelen die ter ondersteuning van zulk een beroep kunnen worden aangevoerd, beperkt (…). Die overweging beantwoordt immers aan het doel van deze bepaling, een ruime toegang tot de rechter te waarborgen op het gebied van de milieubescherming.
78 [De betreffende Duitse wetsbepalingen] stellen evenwel bijzondere voorwaarden die de rechterlijke toetsing beperken en die noch in artikel 11 [project-MER-richtlijn] noch in artikel 25 [RIE] zijn voorzien.
79 Een dergelijke aan de verzoeker opgelegde beperking ten aanzien van de aard van de middelen die hij mag aanvoeren voor de met het onderzoek van de rechtmatigheid van het hem betreffende overheidsbesluit belaste rechter, kan niet worden gerechtvaardigd door overwegingen die zijn gebaseerd op de eerbiediging van het rechtszekerheidsbeginsel. Het is immers geenszins aangetoond dat een volledige rechterlijke toetsing van de gegrondheid van dat besluit afbreuk zou doen aan dat beginsel.
80 Wat het aan de doeltreffendheid van bestuurlijke procedures ontleende argument betreft, kan het feit dat een middel voor het eerst in het kader van een beroep bij de rechter wordt aangevoerd weliswaar in bepaalde gevallen het goede verloop van die procedure belemmeren, doch kan worden volstaan met in herinnering te brengen dat het doel dat met artikel 11 [project-MER-richtlijn] en artikel 25 [RIE] wordt nagestreefd, er niet alleen in bestaat een zo ruim mogelijke toegang tot rechterlijke toetsing te waarborgen, maar tevens om het mogelijk te maken dat deze toetsing betrekking heeft op de materiële of formele rechtmatigheid van het aangevochten besluit in zijn geheel.
81 Niettemin staat het de nationale wetgever vrij om specifieke procedurevoorschriften vast te stellen, zoals de regel dat een argument niet-ontvankelijk is wanneer het is ingediend op een manier die misbruik vormt of kwade trouw oplevert. Die voorschriften vormen passende mechanismen om de doeltreffendheid van de gerechtelijke procedure te waarborgen.”
Het fenomeen van een verplichte bestuurlijke voorprocedure, zoals wij die ook in het Nederlandse recht kennen (bijvoorbeeld zienswijzen conform afdeling 3.4 Awb of bezwaar conform de Awb), lijkt hier op zich niet door het Hof te worden afgekeurd. De vraag is wel of de Nederlandse jurisprudentie over artikel 6:13 Awb (besluitonderdelen die in de zienswijze en in bezwaar moeten zijn bestreden wil men ze in beroep kunnen bestrijden, enz.) volledig in stand zal kunnen blijven. De rechtsgeleerden zullen hieraan binnenkort vast de nodige beschouwingen wijden. Ook voor de praktijk is het interessant en relevant om de rechtsontwikkeling op dit punt te blijven volgen.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob