Intrekking van een vergunning en het evenredigheidsbeginsel
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant trokken een in 2007 verleende omgevingsvergunning milieu in, omdat hiervan gedurende drie jaren geen gebruik was gemaakt (artikel 2.33, lid 2, onder a, Wabo). De vergunninghouder beroept zich in hoger beroep o.a. op strijd met het evenredigheidsbeginsel., maar tevergeefs. De ABRvS kent in haar uitspraak van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1892) veel gewicht toe aan het milieubelang om het bestaan van ongebruikte milieuruimte tegen te gaan. Daarom is het bestuur niet gehouden om te kiezen voor een minder vergaande bevoegdheid als gedeeltelijke intrekking of wijziging. Ook voor het overige baat het beroep op het evenredigheidsbeginsel de appellant niet. De inrichting was al gedeeltelijk ontmanteld en er waren geen concrete plannen voor een herstart, onder andere wegens een nog geldend non-concurrentiebeding. De belangen van de vergunninghouder dolven daarom het onderspit. Om dezelfde redenen slaagde ook een beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM niet (ongestoord genot van de eigendom). De intrekking legde niet een individuele en buitensporige last op de vergunninghouder en er was dus sprake van een fair balance tussen het algemeen belang en de bescherming van de rechten van de burger.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jan