4 september 2020
Niet nieuw, maar wel goed als reminder. In Voorzieningenrechter AbRvS 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2081, ligt de vraag voor of een bouwplan al dan niet binnen de bebouwde kom ligt. Dit is relevant voor de vraag of het college op grond van art. 4 lid 1 Bijlage II Bor bevoegd was een afwijking voor het bouwplan te verlenen.
De Afdeling wijst nog eens op vaste jurisprudentie, die luidt dat het antwoord op de vraag of het perceel in de bebouwde kom ligt, moet worden bepaald aan de hand van de feitelijke situatie. Niet doorslaggevend is de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft, maar de aard van de omgeving. Daarbij is van belang of sprake is van concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon-of verblijffunctie heeft. Zie AbrvS 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:450.
Aan de hand van kaarten, foto’s en luchtfoto’s wordt vastgesteld dat in de wijk van ongeveer 300 tot 400 m2 tussen de 8 en 10 vrijstaande woningen liggen met onderlinge afstanden tussen de 25 en 65 m waar in totaal ongeveer 10 tot 18 mensen wonen. Tussen de woningen ligt grasland.
De Afdeling en de rechtbank komen tot de conclusie dat geen sprake is van een bebouwde kom. Weliswaar is sprake van enige concentratie van gebouwen, maar de omvang daarvan is te gering om te kunnen spreken van een aaneengesloten bebouwing die het gebied een overwegende woon- en verblijffunctie geeft. Er is geen sprake van een samenhangende structuur in dichtheid en onderlinge afstand van de bebouwing.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Janike