Herzieningsverzoek: termijn, ontvankelijkheid en inhoud

 

De Afdeling doet op 24 september 2014 uitspraak op een beroep tegen een bestemmingsplan. Op bepaalde punten krijgen de appellanten ongelijk, namelijk op het punt van de stelling dat de gemeenteraad ten onrechte de bestemming “Agrarisch – AHS plus” aan een deel van de gronden heeft toegekend. Een jaar later, op één dag na, doet een van de appellanten een verzoek om herziening van de uitspraak.

De vraag is of dat gelet op artikel 8:119 Awb kan. Volgens die bepaling kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

  1. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
  2. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
  3. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

Eerst beoordeelt de Afdeling in 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1838, de ontvankelijkheid, daarna de inhoud van het herzieningsverzoek.

“Hoewel het indienen van een verzoek om herziening niet aan enige wettelijke termijn is gebonden, hanteert de Afdeling bij de beoordeling van een dergelijk verzoek als uitgangspunt dat het verzoek niet onredelijk laat mag zijn ingediend. Zoals de grote kamer van de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraken van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:308 en ECLI:NL:RVS:2015:310, wordt bij de invulling van het ‘onredelijk-laat-criterium’ in de regel uitgegaan van een termijn van één jaar. Dit betekent dat de indiening van een verzoek om herziening als onredelijk laat wordt aangemerkt indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar na het bekend worden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.

Een uitzondering op die regel wordt gemaakt voor die uitzonderlijke gevallen waarin het belang van de rechtszekerheid van andere belanghebbenden en bestuursorganen dermate betrokken is, dat het hanteren van een zo lange termijn niet aanvaardbaar zou zijn. Dit laatste kan zich eerder in meerpartijengeschillen dan in tweepartijengeschillen voordoen, en eerder indien bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, een besluit in stand is gebleven waarbij aan een of meer belanghebbenden toestemming is verleend om bepaalde activiteiten te verrichten. In dergelijke uitzonderlijke gevallen waarin de termijn van één jaar niet wordt gehanteerd, zal een termijn gelden van drie maal zes weken.”

Het verzoek is net op tijd ingediend en dus ontvankelijk. Voor de Afdeling is niet relevant of de gestelde nieuwe feiten en omstandigheden voldoen aan de criteria van artikel 8:119 Awb. Dat komt immers “pas aan de beoordeling van een ontvankelijk verzoek.”

Bij de inhoudelijke beoordeling gaat het voor verzoeker mis. “Het verzoek van [verzoeker] en anderen komt grotendeels neer op een herhaling van hetgeen zij in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 24 september 2014 reeds hebben aangevoerd. Zo hebben zij ook in die procedure reeds aangevoerd dat de zonder bouwvergunning opgerichte paardenstal legaal aanwezig is omdat die al sinds jaar en dag aanwezig is. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er echter niet toe om een geschil dat reeds is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. (…) Verder voeren [verzoeker] en andere een aantal nieuwe argumenten aan, onder meer over de Wet inrichting landelijk gebied en vergunningvrij bouwen. Het bijzondere rechtsmiddel herziening biedt een partij evenmin de mogelijkheid herziening te vragen op grond van argumenten die niet reeds naar voren zijn gebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht. Dit is slechts anders indien het de verzoeker, naar objectieve maatstaven gemeten, niet mogelijk was die argumenten in de eerdere procedure naar voren te brengen. Niet valt in te zien dat [verzoeker] en anderen voornoemde argumenten niet in de eerdere procedure naar voren hadden kunnen brengen.”

Tot slot herhaalt de uitspraak eerdere rechtspraak die erop neerkomt dat vermeende rechterlijke misslagen ten aanzien van de vaststelling van de feiten geen grond voor herziening vormen.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob


Sluit je aan bij de
800+ abonnees 
en schrijf je in voor de
wekelijkse Omgevingsflits:

* indicates required
Volg ons:

©2022 - SAM advocaten. Mogelijk gemaakt door Webconfetti.