Skip to main content

Habitatrichtlijn. Stikstof. Passende beoordeling voortgezet project

HvJ EU 10 november 2022, C-278/21 (AquaPri/Miljø- og Fødevareklagenævnet). AquaPri is eigenaar van een installatie voor maricultuur. Zij vraagt in 2006 een vergunning aan voor extra stikstofuitstoot. Het bevoegde Deense gezag geeft de vergunning af omdat er geen stikstofgevoelige habitats of wilde vogelsoorten voorkwamen in het betreffende gebied. De Deense beroepsinstantie zag een gebrek, want drie naburige installaties voor maricultuur waren niet in de beoordeling meegenomen. Strijd dus met artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn: “… plan of project dat … afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten …” enz. Toch passeert zij dat gebrek.

In de vergunning was niettemin bepaald dat voor de voortzetting van de exploitatie van de installatie uiterlijk 15 maart 2014 een nieuwe vergunning moest worden aangevraagd, overeenkomstig het Deense recht. Op 16 december 2014 geeft het bevoegd gezag opnieuw een vergunning af. De zaak komt bij de Deense rechter, die prejudiciële vragen stelt. De rechter legt aan het HvJ EU uit dat de tweede vergunning enkel tot doel had de exploitatie van de al 15 jaar bestaande installatie ongewijzigd voort te zetten, maar hij wijst ook op het gebrek in de eerste vergunning. In een later stroomgebiedbeheersplan is wel naar de totale stikstofuitstoot in het gebied gekeken. Had voor de tweede vergunning desondanks een nieuwe passende beoordeling (artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn) moeten worden verricht? Het HvJ EU antwoordt als volgt:

“Artikel 6, lid 3, eerste volzin, van [de Habitatrichtlijn, red.] moet aldus worden uitgelegd dat: de voortzetting, onder ongewijzigde voorwaarden, van de exploitatie van een installatie die reeds in de projectfase is vergund, in beginsel niet hoeft te worden onderworpen aan de in die bepaling neergelegde beoordelingsverplichting. Echter, ingeval de aan de afgifte van de vergunning in kwestie voorafgaande beoordeling enkel betrekking had op de gevolgen van het project afzonderlijk – zonder dat in aanmerking werd genomen dat dit project bestond naast andere projecten – en die vergunning de voortzetting van die exploitatie bovendien afhankelijk stelt van de voorwaarde dat een nieuwe vergunning wordt verkregen waarin het nationale recht voorziet, moet aan de afgifte van deze nieuwe vergunning een nieuwe beoordeling voorafgaan die voldoet aan de vereisten van die bepaling.”

Relevant lijkt dus op z’n minst dat het nationale Deense recht een nieuwe vergunning verlangde.

In het tweede antwoord gaat het HvJ EU in op de vraag of en onder welke voorwaarden met nieuwe onderzoeksgegevens (zoals die uit de besluitvorming rondom het stroomgebiedbeheersplan) rekening kan en moet worden gehouden. Hier is te weinig ruimte voor een uitvoerige bespreking.

Interessant zijn ook nog de overwegingen waarin het HvJ EU ingaat op legalisatie (“regularisatie”) (r.o. 42) en schadeplichtigheid van de lidstaat jegens de betrokken marktdeelnemer voor maatregelen om gevolgen van niet-nakoming van artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn ongedaan te maken (r.o. 46).

De redactie van de Omgevingsflits heeft de reikwijdte van dit arrest nog niet doorgrond, maar zou het niet ook van belang kunnen zijn voor de legalisatie van PAS-melders en in verband met andere stikstofperikelen die ons land bezighouden? De tijd zal het leren.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob