De uitspraak van 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1423 gaat om een besluit dat is gebaseerd op de Huisvestingsverordening en de daaraan ten grondslag liggende Huisvestingswet. Appellant voert een argument voor het eerst in hoger beroep aan. Het college stelt dat dit in strijd zou zijn met de grondentrechter. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:363, waarin er is gekozen om de grondentrechter alleen te hanteren binnen het omgevingsrecht en niet langer daar buiten, ook niet in zaken over besluiten waarbij belangen van derden betrokken (kunnen) zijn. Dit besluit hoort niet tot het omgevingsrecht, zodat de Afdeling de grondentrechter in dit geval niet toe past.
Er gelden wel beperkingen voor het aanvoeren van nieuwe gronden in hoger beroep. Zo zullen gronden die uitdrukkelijk zijn prijsgegeven, buiten beschouwing worden gelaten als zij in hoger beroep (opnieuw) worden aangevoerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AU9486, en het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7213). Verder kan op een gegeven instemming met een door de rechter in eerste aanleg gekozen werkwijze in hoger beroep niet worden teruggekomen, zie de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1317. Deze uitzonderingen doen zich in deze zaak naar het oordeel van de Afdeling niet voor en dus beoordeelt de Afdeling het argument van appellant.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike