Skip to main content

Globale aanvraag omgevingsvergunning voor windturbines

11 december 2020

De kern van de uitspraak van de AbRvS 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2907 zagen we al eerder, maar niet zo vaak dat deze uitspraak niet het vermelden waard is. Bij besluit van 24 september 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Duiven aan het waterschap Rijn en IJssel een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van twee windturbines met bijbehorende techniek. In de aanvragen is, vanwege een aanbesteding, een bandbreedte opgenomen ten aanzien van de afmetingen. In de aanvraag zijn de bouwgerelateerde eigenschappen van de windturbines beschreven. De aanvraag wordt gedaan op basis van de maximale en minimale afmetingen voor de ashoogte, rotordiameter en de tiphoogte en de maximale dimensionering van de funderingen. In de aanvraag zijn verder indicatieve tekeningen opgenomen van een inkoopstation. Gesteld wordt dat daarmee niet is voldaan aan de indieningsvereisten uit art. 2.7 Mor of het college onvoldoende gegevens had om de Bouwbesluittoets te kunnen uitvoeren.

De Afdeling wijst op haar uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616 over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer. Overwogen wordt dat het niet voldoen aan de indieningsvereisten in het Bor en Mor niet zonder meer lijdt tot de conclusie dat de omgevingsvergunning om die reden niet in stand kan blijven. Het is aan het bestuursorgaan om te beoordelen of bij een aanvraag voldoende gegevens en bescheiden zijn ingediend om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. De Afdeling stelt dat de belangrijkste onderdelen van de windturbines in de aanvraag zijn toegelicht, evenals de bouwgerelateerde eigenschappen van de windturbines. Daarmee is voldaan aan art. 2.7 Mor en voldoende informatie beschikbaar om de Bouwbesluit toets te kunnen uitvoeren.

Ook de overwegingen over de wijze waarop het participatieproces is doorlopen zijn aardig om eens door te lezen. Ondanks dat het participatieplan niet volledig in overeenstemming is met de gedragscode, betekent dat niet dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. In de wet is niet vastgelegd dat de gedragscode moet worden gevolgd en het college en de raad hebben zich niet gebonden aan de gedragscode of als voorwaarde gesteld dat daaraan moet worden voldaan. Het participatieplan maakt onderdeel uit van de aanvraag, maar het speelt in dit geval geen rol bij de vraag of het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid kon verlenen.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike