Deze week zijn er twee uitspraken gewezen waarin spuitzones rondom fruitteeltbedrijven. De eerste uitspraak, AbRvS 1 april 2015, nr. 201402655/1/R2, gaat over een reparatieplan van het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Buren. In deze uitspraak speelt de vraag wat te doen met een bestaande situatie waarin de boomgaarden dichter dan 50 meter van woningen liggen. De Afdeling stelt voorop dat de wet geen minimale afstanden voorschrijft tussen woningen en gronden waarop gewassen worden gekweekt. Deze afstand wordt bepaald door de afstand die de gemeenteraad noodzakelijk acht om een aanvaardbaar woon- en leerklimaat te garanderen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, AbRvS 26 maart 2014, nr. 201306395/1/R2, betekent het enkele gegeven dat een bestaande situatie aan de orde is, niet dat in het geheel geen betekenis behoeft te worden toegekend aan de milieuhygiënische gevolgen van de fruitboomgaard voor de omgeving. Het laten voortbestaan van een historisch gegroeide situatie kan onder omstandigheden in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, indien blijkt dat de nadelige gevolgen hiervan zo groot zijn dat deze in redelijkheid niet langer aanvaardbaar kunnen worden geacht. Dit kan het geval zijn indien de gezondheid van omwonenden niet langer kan worden gegarandeerd. Ter zitting heeft de gemeenteraad toegelicht dat de kortere afstand in dit geval niet onaanvaardbaar is. Daarbij heeft de gemeenteraad in dit verband gewezen op het rapport “Gewasbescherming en omwonenden” van de Gezondheidsraad van 29 januari 2014, waarin onder meer staat dat nader onderzoek nodig is naar de effecten van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid van omwonenden. Voorts heeft de gemeenteraad gesteld dat de financiële middelen om de bestaande situaties te beëindigen ontbreken. Deze redenering wordt onvoldoende door appellanten weerlegd en dus volgt de Afdeling de redenering van de gemeenteraad.
De tweede uitspraak, AbRvS 1 april 2015, nr. 201402301/1/R3, speelt in Houten, waar de gemeente al vanaf 2012 probeert een nieuwe bestemming voor een landbouwmechanisatiebedrijf met bedrijfswoning en hallen in ’t Goy mogelijk te maken. Fruittelers zijn het daar niet mee eens, omdat zij vrezen dat hun bedrijfsvoering door de bedrijfswoning, maar ook de bedrijfsruimten, kantoorruimten en bijbehorende erven wordt beperkt, zij verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2008, nr. 200709071/1. Zij stellen verder dat in het plan niet is onderbouwd waarom in dit geval kan worden afgeweken als vuistregel aangehouden afstand van 50 m tussen gevoelige objecten en gronden waarop gewassen worden verbouwd. Een locatiespecifiek onderzoek ontbreekt.
Allereerst stelt de Afdeling vast dat de relativiteit niet aan de weg staat aan deze beroepsgrond, omdat de fruittelers door de bouw van de bedrijfswoning mogelijk geconfronteerd kunnen worden met klachten over milieuhinder. De Afdeling wijst daarbij op haar uitspraak van 16 maart 2011, nr. 201009223/1.
Vervolgens stelt de Afdeling vast dat een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt in het algemeen niet onredelijk is, verwezen wordt naar de uitspraak van de AbRvS van 23 september 2009, nr. 200900570/1/R2. Een kortere afstand kan ook indien daarvoor een deugdelijke motivering is opgesteld. De afstand tussen de nieuwe gevoelige woonbestemming en de omliggende agrarische percelen 12 tot 75 m. Daarmee wordt niet voor elk agrarisch perceel voldaan aan de afstand van 50 m.
De Afdeling verwijst naar onderzoek van de universiteit van Wageningen naar de driftblootstelling door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij boomgaardbespuitingen en bespuitingen van veldgewassen dat aantoont dat het, afhankelijk van de omstandigheden en eventueel getroffen maatregelen, verantwoord is de afstand tussen een gevoelige bestemming en een agrarisch perceel terug te brengen van 50 m tot minimaal 5 tot 35 m. Het betreft de onderzoeken: “Onderzoek naar driftblootstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Tholen (1. Boomgaardbespuitingen) en (2. Bespuitingen veldgewassen met een veldspuit), Plant research international Wageningen van maart 2012. De uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2013, in zaak nr. 201102611/1/R2, bevestigt dit. Volgens de plantoelichting is de afstand tussen de nieuwe gevoelige woonbestemming en de agrarische percelen ten westen, ten zuiden en ten noorden daarvan voldoende om zonder aanvullende driftbeperkende voorzieningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Om de eventuele drift van gewasbeschermingsmiddelen vanaf het perceel ten oosten van de gevoelige woonbestemming te beperken wordt een wintergroene windhaag gerealiseerd, die in stand moet worden gehouden. Hiermee is ook ten opzichte van dit perceel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd. In dit geval gaat, volgens de Afdeling, de gemeenteraad er aan voorbij dat in deze eerdere uitspraak sprake was van een locatiespecifiek onderzoek, dat in dit geval ontbreekt. Ook de verwijzing van de gemeenteraad naar een ontwerp van de Beleidsnota Gewasbescherming & Ruimtelijke Ordening van 21 november 2014, waarmee het plan in overeenstemming is, helpt de gemeenteraad niet. De Afdeling stelt dat ook deze beleidsnota is gebaseerd op het gestandaardiseerde Wageningse onderzoek. Het ontbreken van locatiespecifiek onderzoek kan daarmee niet worden gerepareerd.
De Afdeling vervolgt dat niet alleen de woning, maar ook bedrijfsgebouwen, als gevoelige objecten kunnen worden aangemerkt. Immers, mensen verblijven langdurig in deze gebouwen en lopen daarmee een grotere kans lopen op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. Bovendien zijn de gronden van het bedrijfsperceel mede bestemd voor detailhandel en kantoren ten dienste van het landbouwmechanisatiebedrijf. Nu de raad voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet alle gevoelige objecten in het plan heeft betrokken, zijn de bestreden besluiten ook op dit punt onzorgvuldig voorbereid.
De gemeenteraad van de gemeente Houten krijgt de gelegenheid om via de bestuurlijke lus het ontbrekend locatiespecifiek onderzoek uit te voeren en de motivering van het plan te verbeteren.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike