In de uitspraak van de AbRvS van 11 juni 2014, nr. 201305487/1/A1 is geoordeeld dat appellante ten onrechte voorafgaand aan het besluit op bezwaar, niet is gehoord. De Afdeling ziet geen aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Van belang is dat appellante voorafgaand aan het besluit op bezwaar al een civiele procedure tegen vergunninghoudster had aangespannen wegens handelen in strijd met het splitsingsreglement van de “Vereniging van eigenaren”. Die procedure heeft geresulteerd in een vonnis van 15 januari 2014. Daarin is haar vordering toegewezen dat vergunninghoudster de twee voor kamergewijze verhuur verbouwde appartementen in hun oorspronkelijke staat herstelt. Het college heeft in de belangenafweging niet het bestaan van privaatrechtelijke belemmeringen betrokken. Als het college van het bestaan van deze belemmeringen op de hoogte was geweest, had het die meegenomen in de belangenafweging. Het horen van appellante had informatie over privaatrechtelijke belemmeringen kunnen opleveren, die het college bij zijn besluitvorming had dienen te betrekken. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat appellante door het achterwege laten van het horen niet is benadeeld. Om die reden kan het gebrek niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Dat de rechtbank het college heeft opgedragen binnen een termijn van vier weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, doet aan het voorgaande niet af, nu die termijn niet zodanig kort is dat het horen van appellante niet mogelijk was.