De uitspraak van de AbRvS van 11 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3435) gaat over de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.
In dit geval werd handhavend opgetreden ten aanzien van een stacaravan en woonunit die zich bevonden op agrarische gronden achter een woonperceel. Voor de stacaravan en woonunit was eerder vrijstelling verleend tot 2003 en 2006 voor tijdelijke huisvesting vanwege de herbouw van de woning van overtreders op het aangrenzende woonperceel.
Inmiddels was het 2013 en was de bouw van de woning door omstandigheden (waaronder een geschil met de aannemer) nog steeds niet afgerond. Waar het college destijds een bijzondere omstandigheid zag in het feit dat de woning binnen afzienbare tijd zou worden afgebouwd, is het college nu van mening dat – nu afronding van de werkzaamheden nog altijd niet heeft plaatsgevonden – geen zicht meer bestaat op beëindiging van de illegale situatie.
De rechtbank in eerste aanleg oordeelde echter dat het college ook nu wegens bijzondere omstandigheden van handhaving had moeten afzien, omdat de – nog niet afgebouwde woning – nog steeds niet bewoonbaar was. De Afdeling is het niet met de rechtbank eens.
Volgens de Afdeling mocht het college er in het verleden van uit gaan dat de omstandigheid dat de woning binnen afzienbare tijd zou worden afgebouwd, een bijzondere omstandigheid was om van handhaving af te zien. Nu het college met het handhavingsbesluit het standpunt heeft ingenomen dat die omstandigheid zich niet meer voordoet, mocht het college tot handhaving overgaan. Daarmee was geen sprake meer van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique