In de uitspraak van de AbRvS van 3 juni 2015, nr. 201309542/1/R2 wordt een Nbw vergunning bestreden. De vraag is of GS terecht een BOP (bedrijfsontwikkelingsplan) op basis van het Actieplan Ammoniak en Veehouderij buiten beschouwing hebben gelaten bij de bepaling van de referentiesituatie.
Allereerst wordt door de Afdeling uitvoerig gekeken of bij het bepalen van de referentiesituatie van de juiste milieuvergunning is uitgegaan. Dat is het geval. Bij besluit van 15 augustus 2005 is een milieuvergunning verleend voor een activiteit die minder ammoniakemissie tot gevolg heeft dan de op de referentiedatum vergunde situatie zodat de referentiesituatie aan deze vergunning dient te worden ontleend.
Vervolgens overweegt de Afdeling dat het Actieplan Ammoniak en Veehouderij is bedoeld om ervoor te zorgen dat veehouderij bedrijven emissiearm worden en gaan voldoen aan de vereisten van het Besluit huisvesting. Op grond van het beleid kan tijdelijk gedoogd worden dat veehouderijen in overtreding zijn. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor een tijdelijke gedoogstatus is dat deze bedrijven maatregelen moeten treffen die gelijkwaardig zijn aan hetgeen moet worden bereikt op grond van het Besluit huisvesting. Hiervoor moet een BOP opgesteld worden.
De Afdeling overweegt dat met het BOP niet wordt beoogd om te voldoen aan het Besluit huisvesting, maar dat door indiening van de BOP alleen wordt voldaan aan de voorwaarden van het Actieplan om in aanmerking tot komen voor een gedoogstatus. De milieuvergunning uit 2005 is hiermee niet gewijzigd. Ook is geen nieuwe toestemming verleend voor een lagere emissie. Om die reden mochten GS bij de beoordeling van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie uitgaan van de milieuvergunning uit 2005 en hoefde daarbij niet de bedrijfsvoering uit het BOP te worden betrokken.
Voor meer informatie over deze zaak kunt u contact opnemen met Susan.