Skip to main content

Effectueren sluiting op grond van de Opiumwet; tijdsverloop

10 december 2021

Het komt voor dat een last onder bestuursdwang niet wordt geëffectueerd gedurende de (beroeps)procedure. Dat was ook het geval in AbRvS 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2756. Deze uitspraak gaat over de sluiting van een saunaclub op grond van artikel 13b Opiumwet. In deze zaak heeft de burgemeester van Roermond op 23 februari 2017 besloten om de gebouwen van een saunaclub met ingang van 6 maart 2017 voor de duur van twaalf maanden te sluiten. Uit de uitspraak van de Afdeling blijkt dat deze sluiting niet is geëffectueerd hangende de procedures in bezwaar, beroep en hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de Afdeling op 16 januari 2019 op het hoger beroep beslist. De uitkomst van het hoger beroep was dat de burgemeester bevoegd was tot sluiten en daartoe ook in redelijkheid mocht besluiten. Na die uitspraak heeft de burgemeester de exploitant meegedeeld dat de gebouwen gesloten zouden worden met ingang van 25 februari 2019. Inmiddels was echter al een ruime periode verstreken na het primaire besluit en de daarin genoemde sluitingsdatum van 6 maart 2017. Mede om die reden heeft de exploitant de burgemeester verzocht om een nieuw besluit te nemen. Zonder zo’n nieuw besluit zou sluiting volgens de exploitant onrechtmatig zijn. De exploitant wijst er daarbij op dat de oorspronkelijke begunstigingstermijn al lang was verstreken en dat de termijn een essentieel onderdeel is van het bestuursdwangbesluit.

De burgemeester wijst het verzoek om een nieuw besluit te nemen af en stelt daartoe dat het sluiten een feitelijke handeling is en de bevoegdheid daarvoor uit het bestuursdwangbesluit volgt. Hierover start de exploitant een bestuursrechtelijke procedure die uiteindelijk in hoger beroep bij de Afdeling terecht komt. De Afdeling ziet in deze zaak aanleiding om duidelijkheid te bieden voor de rechtspraktijk over hoe moet worden omgegaan met tijdsverloop na het nemen van een bestuursdwangbesluit op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De Afdeling overweegt dat tijdsverloop ertoe kan leiden dat sluiting redelijkerwijs niet zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met de sluiting worden gediend. De Afdeling maakt vervolgens concreet wat de burgemeester te doen staat als een pand nog niet is gesloten, maar de burgemeester nog wel tot sluiting wenst over te gaan.

In dat geval moet de burgemeester opnieuw een beoordeling maken van de noodzaak van het alsnog sluiten van de gebouwen als meer dan één jaar is verstreken sinds de datum dat de sluiting volgens het bestuursdwangbesluit in zou zijn gegaan. De Afdeling verduidelijkt daarbij dat de beoordeling van de noodzaak om na het verstrijken van meer dan een jaar als hiervoor aangegeven alsnog te sluiten, een besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb. Daartegen staat dan ook bestuursrechtelijke rechtsbescherming open. De Afdeling geeft in dat kader aan dat indien op het moment van het nemen van het ‘noodzaakbeoordelingsbesluit’  ook nog een procedure loopt tegen het oorspronkelijke bestuursdwangbesluit, het ‘noodzaakbeoordelingsbesluit’ van rechtswege moet worden meegenomen in die procedure (artikel 6:19 Awb). Als er geen procedure (meer) loopt tegen het oorspronkelijke bestuursdwangbesluit, kan tegen het ‘noodzaakbeoordelingsbesluit’ bezwaar worden gemaakt.

In de zaak die heeft geleid tot deze uitspraak waren de gebouwen nog niet gesloten binnen een jaar na de in het oorspronkelijke bestuursdwangbesluit opgenomen sluitingsdatum. Dat betekent dat de burgemeester, voordat deze tot sluiting over kon gaan, opnieuw de noodzaak van een sluiting had moeten beoordelen. Dat was ten onrechte niet gebeurd. De burgemeester zal nu een nieuw besluit moeten nemen. Indien de burgemeester nog steeds tot sluiting wenst over te gaan en daarbij een nieuwe sluitingsdatum en -duur wil vaststellen, dient de burgemeester volgens de Afdeling te onderbouwen waarom op deze datum naar zijn oordeel nog steeds wordt gerechtvaardigd dat de sluiting plaatsvindt en dat deze plaatsvindt voor de te bepalen sluitingsduur. In deze onderbouwing moet de burgemeester ingaan op de vraag waarom de doeleinden die de Opiumwet met sluiting beoogt te dienen nog steeds een sluiting rechtvaardigen. Tot slot verduidelijkt de Afdeling nog wel dat het nieuw te nemen besluit zich wel beperkt tot een besluit om al dan niet te sluiten en, indien inderdaad nog steeds sluiting aan de orde is, tot de vaststelling van de sluitingsdatum en de sluitingsduur.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique