Een vergeten functie in het bestemmingsplan: vergunning terecht geweigerd omdat een parkeerplaats bereikbaar moet zijn
30 oktober 2020
Een lezenswaardige uitspraak is de uitspraak van AbRvS 28 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2531). Het gaat om een procedure die wordt gevoerd door 2 curatoren in een faillissement. In dit faillissement valt een perceel waar voorheen een hotel was gelegen. Dat hotel is in 1990 afgebrand, waarna het perceel onbebouwd is gebleven. Op het perceel rust nog steeds de bestemming “Horeca”. De gronden rondom deze horecabestemming hebben de bestemming “Natuur” gekregen. De curatoren willen op het perceel een klein hotel oprichten. Daarvoor hebben zij op 21 december 2016 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Het college weigert deze vergunning omdat het perceel ligt aan een weg die niet vrij toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer. Verzoeken om openstelling van de weg worden door het college later geweigerd vanwege de in de omgeving gelegen ecologische waarden.
De weg is weliswaar een openbare weg als bedoeld in de Wegenwet, maar kan niet worden aangemerkt als een openbare weg in de zin van art. 6.37 Bb 2012. Naar het oordeel van de Afdeling kan bij de vraag of een weg een openbare weg in de zin van artikel 6.37 Bb 2012 is, aansluiting worden gezocht bij het begrip “openbare weg” als bedoeld in de artt. 1 en 4 Wegenwet. Vervolgens speelt de vraag of de omgevingsvergunning mocht worden geweigerd wegens strijd met art. 2.5.30 Bouwverordening. Niet in geschil is dat het bouwplan voorziet in voldoende eigen parkeerplaatsen op het eigen perceel. De rechtbank heeft terecht overwogen die parkeerplaatsen, gelet op de geslotenverklaring van de weg voor gemotoriseerd verkeer en het ontbreken van een uitrit, niet bereikbaar zijn. Dit is niet alleen een juridische belemmering, maar door de paal op de Boulevard kan er ook feitelijk geen auto bij het perceel komen. Art. 2.5.30 Bouwverordening heeft als doel te waarborgen dat voor een bouwplan voldoende eigen parkeerplaatsen aanwezig zijn om zo parkeeroverlast in de directe omgeving te voorkomen. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt met zich mee dat de parkeerplaatsen waarin het bouwplan voorziet, ook daadwerkelijk bereikbaar moeten zijn. Immers, als die parkeerplaatsen niet bereikbaar zijn, dan zal de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan worden afgewenteld op het openbaar gebied in de omgeving van het perceel, hetgeen haaks staat op de bedoeling van art. 2.5.30 Bouwverordening.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van strijd met art. 2.5.30 Bouwverordening en dat het om die reden de omgevingsvergunning voor het bouwen van de horecagelegenheid mocht weigeren. Het college hoefde de aanvraag bovendien ook niet aan te houden totdat op de aanvraag omgevingsvergunning voor de uitrit naar de Boslaan was beslist.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Janike