Het bestemmingsplanplan voorziet in een appartementencomplex met ten hoogste 48 woningen, een gemeenschappelijke- en een religieuze ruimte en een verdiepte parkeergarage. Het plangebied ligt in de kern Houten. Het besluit van tot vaststelling van het plan en het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning zijn met toepassing van artikel 3.30 Wro gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt. De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van dit appartementencomplex. In het plangebied is thans een voormalig schoolgebouw en het gebouw “De Bron”, dat wordt gebruikt voor religieuze doeleinden, aanwezig. Het plan voorziet in een L-vormig gebouw met een totale oppervlakte van ongeveer 3.875 m². Appellant betoogt dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden zolang niet de noodzakelijke ontheffing in het kader van de Ffw is verkregen. Door nu reeds de vergunning te verlenen heeft het college volgens appellant gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Gelet op artikel 75c, eerste lid, van de Ffw moet – aldus de Afdeling in de uitspraak nr. ECLI:NL:RVS:2016:1879 – worden bezien of het college zich ten tijde van het nemen van het besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de realisering van het bouwplan geen handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, van de Ffw omvatte. In het rapport van de in opdracht van het college ter plaatse verrichte Quick scan Flora- en faunawet van november 2014 is geconcludeerd dat het voorkomen van verblijfplaatsen van beschermde vleermuizen niet kan worden uitgesloten. In de aanwezige school zijn mogelijkheden aanwezig voor kleine soorten vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis) om te verblijven in enkele spouwmuren die bereikt kunnen worden via beluchtingsgaten. Er kunnen kolonies en paarplaatsen van deze kleine soorten voorkomen. Ook kan het voorkomen van vliegroutes niet worden uitgesloten. Met het bouwplan wijzigt de bebouwing en daarmee de oriëntatiemogelijkheden. Effecten op de vliegroutes kunnen derhalve niet worden uitgesloten. Met de realisatie van het plan zal het gebied van vorm veranderen. In de aanlegfase en daarna zal de hoeveelheid groen verminderen. Dit groen kan van essentiële waarde zijn als foerageerplaats. Effecten op de foerageermogelijkheden kunnen derhalve niet worden uitgesloten. Geconcludeerd wordt dat een gerichte veldinventarisatie dient te worden verricht om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Ffw worden overtreden en of ontheffing van de Ffw is vereist. Ten tijde van het nemen van het besluit was nog geen nader onderzoek verricht, zodat het college zich naar het oordeel van de Afdeling op dat moment ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de realisering van het bouwplan geen handelingen kon omvatten, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en die tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 gestelde verboden gelden, als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, van de Ffw.
Ter nadere informatie: naar verwachting zal per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming als opvolger van – onder meer – de Flora- en faunawet in werking treden. De verwachting is echter niet dat voor strikt beschermde soorten, zoals allerlei vleermuissoorten, het eenvoudiger wordt ontheffing te verkrijgen. Deze uitspraak blijft dus ook onder toekomstig regime relevant.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Eelco