Skip to main content

Bewijspositie bij permanente bewoning, bewoonde indruk is onvoldoende

Bij handhaving ten aanzien van de permanente bewoning van een recreatiewoning is het aan het college om aannemelijk te maken dat die bewoning permanent plaatsvindt. De uitspraak AbRvS 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2824) laat (wederom) zien dat dit voor het college wel wat voeten in de aarde heeft.

Bij de rechtbank had het college bot gevangen, omdat de in de controlerapporten opgenomen waarnemingen onvoldoende werden geoordeeld om permanente bewoning aan te nemen. Het college stelt dit bij de Afdeling ter discussie en voert daartoe onder andere aan dat uit de controleverslagen van de 26 uitgevoerde controles is gebleken dat het recreatieverblijf 21 keer een bewoonde indruk maakte en de gebruiker 7 of 9 keer is aangetroffen.

Volgens de Afdeling is dit evenwel onvoldoende. Weliswaar blijkt uit de controlerapporten dat het recreatieverblijf vaak een bewoonde indruk maakte, maar niet duidelijk wordt waarop die conclusies zijn gebaseerd en evenmin of een bewoonde indruk gelijk te stellen is aan permanente bewoning. De beschreven waarnemingen zijn daarvoor niet concreet genoeg. Aan bijvoorbeeld de aanwezigheid van kleding, een brommer in de schuur, een parasolvoet en tuinmeubilair in de tuin, de conclusie verbonden dat sprake was van permanente bewoning, maar de Afdeling overweegt dat deze artikelen ook aanwezig kunnen zijn bij niet‑permanente bewoning. Verder is het 7 of 9 keer aantreffen van de gebruiker na 26 controles volgens de Afdeling ook onvoldoende om van permanente bewoning te kunnen spreken. Om permanente bewoning aannemelijk te maken, is dus meer nodig.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique